donderdag 10 februari 2011

Als fatsoen op de tocht komt te staan...

(artikel van gastauteur Egbert Talens)

Deel 1: de voorgeschiedenis


Wie kan nog aan de indruk ontkomen dat het moderne Israël - de Joodse staat die zich sinds 14 mei 1948 manifesteert en 11 mei 1949 lid van de VN werd - steeds meer in de problemen raakt? Zal Israël er in slagen zijn (vermeende?) reputatie als democratische rechtsstaat in stand te houden, en als een fatsoenlijk land over te komen?

Dat deze vragen wrevel (of erger) oproepen vanwege de brutaliteit Israëls integriteit ter discussie te stellen, mag wel worden aangenomen. Toch is het met de reputatie van Israël in de ruim 62 jaar van zijn bestaan alleen maar bergafwaarts gegaan. De wijze waarop dít land hautain afrekent met kritiek op zijn doen en laten kan immers alleen onverbeterlijke apologeten van déze Joodse staat ontgaan. Voor eventuele “schoonheidsfoutjes” wordt de vijand verantwoordelijk gesteld, en kritiek al snel als antisemitisch afgedaan. Als Israël al moet toegegeven dat het fouten maakt, dan volgt daarop zonder uitzondering een niet over het hoofd te zien: máár... Dit vormt een van de zwakke plekken in dit politiek-zionistische project: blaming the victim, en proberen diens helpers voor schut te zetten. Een oeroud principe, dat enkel op korte termijn werkt, en met ethiek en fatsoen niets van doen heeft.

Door toedoen van de politieke zionisten zelf, is de staat Israël een product van internationale bemoeienis. Het verwijt dat de wereld zich teveel met Israël bemoeit, snijdt dan ook geen hout. Van meet af aan werd voor de onderbouwing van het politiek-zionistische project - waarvoor Der Judenstaat [1], het pamflet van Theodor Herzl, mede model stond - een beroep gedaan op publiek-internationaal recht. Die hoeksteen lag natuurlijk niet voor het oprapen, nee, er moest hard voor geknokt worden. Een andere hoeksteen komt hierna aan bod. In het (korte) bestek van dit artikel volsta ik met relevante trefwoorden, waar nodig met enige aanvulling.

Eerst werd aangeklopt bij de Hoge Porte [2], de politieke leider van het Ottomaanse Rijk met zetel in Constantinopel (Istanbul). Tevergeefs. Toen na diens ondergang de overwinnaars van WO-I, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de VS, hun zeggenschap opeisten in het Midden-Oosten, verzetten de politieke zionisten hun bakens. Met vooruitziende blik voerden de politieke zionisten al in 1916 overleg met (a) de Britten (met de Balfour Verklaring [3] van 1917 als resultaat). Na de oorlog, die (pas) in 1918 eindigde, volgden (b) de Vredesconferentie van Versailles (1919), (c) die van San-Remo (1920) en, vanwege het Mandaat voor Palestina aan de Britten, (d) de Volkenbond (1922). Gevoegd bij de grote instroom (Oost-)Europese joodse pioniers (Olim) naar Palestina, die enthousiast aan de bouw van nederzettingen begonnen, maar zich afzijdig hielden van de overwegend islamitische gemeenschappen, ligt de oorzaak van gespannen verhoudingen voor het grijpen.

Tot het moment waarop in de VN een twee-derde meerderheid bereikt werd voor resolutie 181-II, een aanbeveling tot het verdelen van Palestina (1947), liepen die gespannen verhoudingen tussen de niet-joodse gemeenschappen en de Olim steeds verder op. Palestina leek wel een heksenketel. Dat leden van de oorspronkelijk joodse gemeenschap in Palestina het gevoel kregen zich tussen twee vuren te bevinden, mag op het conto worden geschreven van het gedrag van die afstandelijke, zo niet arrogante Olim. De vraag dringt zich op of men wel kan spreken van fatsoen en ethisch-moreel gedrag als arrogantie daaraan ten grondslag ligt. Om als toekomstige Joodse staat te kunnen functioneren binnen de Westerse landengemeenschap is - volgens de politieke zionisten - een democratische bestuursvorm noodzakelijk. Daarmee komt die andere noodzakelijk geachte hoeksteen aan bod. Telkens als (een poging tot) het verdedigen van Israël aan de orde is, wordt naar voren gebracht dat dit land een democratie, sterker nog, de énige democratie in het hele Midden-Oosten is.

Weer dringen zich vragen op. Wat was er nu eigenlijk democratisch aan het Mandaat voor Palestina dat de Volkenbond aan de Britten verstrekte? En wat aan de in de Algemene Vergadering van de VN bekokstoofde arbitraire aanbeveling tot verdeling van Palestina in een Joodse Staat, een Arabische Staat, en een corpus separatum [4] voor Groot-Jeruzalem? Een volksraadpleging ging er niet aan vooraf. En democratie houdt scheiding van kerk en staat in, een essentiële voorwaarde waaraan dít Israël niet voldoet. Wijzen op overeenkomstige tekortkomingen aan Palestijnse kant houdt geen steek. De oorspronkelijk joodse en niet-joodse gemeenschappen in de Palestijnse regio initieerden geen plannen voor een eigen staat, anders dan in de overige landen in de regio. Zonder het politiek-zionistische project zou het streven naar een zelfstandige Palestijnse staat nimmer van de grond zijn gekomen.

De Palestijnse regio maakte destijds als een soort provincie deel uit van een gebied dat globaal als Syrisch-Arabisch bestempeld kon worden. Zonder het wezensvreemde politiek-zionistische gedram zou aan de joodse gemeenschapsstructuur in dat gebied naar alle waarschijnlijkheid weinig of niets veranderd zijn. In elk geval zullen critici van die islamitische dhimmi [5]-structuur van goeden huize moeten komen om er een negatief effect aan toe te kunnen schrijven, vergelijkbaar met de wijze waarop in het christelijke Europa met de joden werd gesold. Hoe het ook zij, democratisch gedachtegoed introduceren in traditoneel bestuurde gebieden kan een uitstekende zaak zijn, maar daarbij kortzichtig eigenbelang demonstreren is contraproductief, dus in strijd met die introductie.

Nog één geliefde anti-Palestina kreet: 'Er heeft nooit een Palestijnse staat bestaan.' Met als kwalijke achterliggende gedachte dat er ook nú geen behoefte aan is. 'Er is immers geen enkele noodzaak voor een onafhankelijke Palestijnse staat, ten westen van de Jordaan...?' Kennelijk maakt bewondering of liefde voor de Joodse staat Israël, mensen blind voor realiteiten. In de geschiedenis van de mensheid biedt het fenomeen van een eigen gebied, land, staat, een fluctuerend beeld. Afhankelijk van economische of politieke ontwikkelingen, of ordinaire bezitsdrang, kwamen staten of landen op en verdwenen ze weer. Eén factor was of is daarbij tamelijk constant: wordt een gemeenschap zijn hang naar zelfstandigheid ontzegd, dan wordt het verwerven daarvan een heilig doel, en die wetmatigheid gaat niet alleen op voor (de) Joden, maar ook voor (de) niet-joodse Palestijnen. En zo werd en wordt in het geval van de Palestijnen die hang naar een eigen staat nog eens in de hand gewerkt door het optreden van de politieke zionisten zélf...

Gegeven de internationale bemoeienis met dit onheilige conflict - gevolg van het onhaalbare en niet-realiseerbare politiek-zionistische project - zal de internationale gemeenschap, in casu de VN, beide partijen op basis van gelijkheid aan hun trekken moeten laten komen.

[1] Wikipedia: “Der Judenstaat
[2] Wikipedia: “Verheven Porte
[3] Egbert Talens: “The Balfour Declaration revisited
[4] Wikipedia: “Corpus separatum
[5] Wikipedia: “Dhimmi

Wie is beter bekend met deze materie dan de Nederlandse publicist Egbert Talens, die in de zestiger jaren als vrijwilliger voor het United Nations Relief and Works Agency (UNRWA) les gaf aan kinderen van Palestijnse vluchtelingen. De geschiedenis van Israël en Palestina liet hem niet meer los, wat zich vertaalde in zijn boek “Een bijzondere relatie: Israël -Palestina nader bekeken 1897-1993”. Zij die dit werk willen aanschaffen (tegen sterk gereduceerde prijs) kunnen zich rechtstreeks tot de auteur wenden per e-mail.
    

Geen opmerkingen: