woensdag 16 mei 2012

Ligt een nieuwe oorlog in het Midden-Oosten in het verschiet?


The Navy practices a mock boarding operation on the U.S.S. Princeton in the Middle East, 2010.
Photo: U.S. Navy Fifth Fleet

De afgelopen maanden heeft de regering-Obama de aandacht verlegd van het Midden-Oosten naar Azië. Dat werd althans ijverig gecommuniceerd door de traditionele pers. Die wees op de 2.500 Amerikaanse mariniers in Darwin (Australië), [1] de kustpatrouilleboten voor Singapore, [2] de steun voor de “democratie” in Birma, de militaire oefeningen in de Filippijnen, en ga zo maar door. Welnu, na het Amerikaanse echec in het Midden-Oosten en Centraal-Azië bouwt de VS ontegenzeggelijk voort [3] aan de militaire omsingeling van China. Maar het belang van deze beleidsombuiging wordt wel sterk overdreven. Want vandaag speelt de grootste krachtmeting zich niet in Zuidoost-Azië af, maar in de Perzische Golf.

De traditionele media spreken nauwelijks over de gigantische opbouw van militaire macht in de regio van de Perzische Golf, langs de Iraanse kust en in bases [4] in de gehele regio. Enkel de Washington Times meldt dat het Pentagon de hoogste prioriteit geeft aan oorlogsplanning tegen Iran. [5] Het Amerikaanse Central Command denkt dat de Iraanse conventionele strijdkrachten met aanvallen door de Amerikaanse marine en luchtmacht in ongeveer 3 weken kan worden vernietigd, of in belangrijke mate onschadelijk gemaakt.

De opbouw in de Golf is kolossaal en duidelijk nog niet afgerond. Er houden zich daar niet alleen twee Amerikaanse vliegdekschipeenheden [6] op, maar in de thuisbasis van de Amerikaanse vijfde vloot in Bahrein is ook het aantal mijnenvegers verdubbeld en extra anti-mijn helikopters en kustpatrouilleboten gestationeerd die speciaal werden uitgerust met Gatling snelvuurkanonnen en raketten. [7] Tel daar bij op de hoogtechnologische torpedo's voor ondiepe wateren, de onbemande minionderzeeërs en speciaal uitgeruste eenheden F-22 en F-15 gevechtsvliegtuigen die op weg zijn naar bases in de Golf, dan ontstaat het beeld van de machtigste luchtoorlogsmachine ter wereld, gericht op Iran. En daar komen de spionagepraktijken van de CIA met drones boven Iran die ongetwijfeld nog worden opgevoerd, en de inzet van special forces in de regio nog eens bij.

Dit alles duidt op voorbereiding op oorlog na de Amerikaanse presidentsverkiezing. Na het falen in Irak en Afghanistan zou men kunnen veronderstellen dat het Pentagon zich zou willen terugtrekken. Maar alles wijst erop dat juist het omgekeerde gebeurt. Er is een grote oorlog in de maak voor de controle over de rijke olievelden in het Midden-Oosten. Die oorlog moet de doorslag geven in de strijd om de wereldhegemonie. Bondgenoot Israel loopt zich al jaren warm. Nu Netanyahu erin is geslaagd oppositiepartij Kadima in zijn coalitie op te nemen beschikt hij met 94 van de 120 zetels in de Knesset over een ongekende meerderheid. [8] Kadima-leider Shaul Mofaz wordt vicepremier en Kadima-leden treden op als voorzitter van de regeringscommissies voor Defensie en Buitenlandse Zaken. De nieuwe regering van nationale eenheid bereidt volop het politieke speelveld voor op een militaire aanval op Iran. Hoogleraar en Ha’aretz militair analist Reuven Pedatzur trekt de conclusie dat “Netanyahu zijn gang  [kan] gaan, er is geen echte oppositie meer. Al wat hij moet doen is Mofaz overtuigen.”

Volgens het defensieweekblad Jane’s zien veel waarnemers de nieuwe Israëlische regering als voorbereiding op een aanval op Iran waartoe het besluit mogelijk najaar 2012 valt. Met de opname van de in Iran geboren militair Mofaz, die zich steeds heeft uitgesproken tegen eenzijdig militair optreden tegen Iran, hoopt Netanyahu zijn geloofwaardige en luidruchtige critici binnen het leger en de geheime dienst het zwijgen op te leggen. Dat is van belang omdat Netanyahu overhoop ligt met de Amerikaanse president Obama, al was het alleen maar over de timing van zo’n aanval. Voor Obama moet elke actie worden uitgesteld tot na de verkiezingen van november. Nu peilingen wijzen op grote tegenstand van een Alleingang van Israel tegen Iran moet Mofaz elke beslissing van de Israëlische regering aan het publiek helpen verkopen.

Op 23 mei komt er in Bagdad dan wel een vervolg op de gesprekken van half april in Istanbul, maar de kans op een akkoord is uiterst gering. [9] Washington eist toegang voor IAEA-inspecteurs tot medewerkers en installaties. Dat leidt tot een eindeloos proces waarin Iran een negatief bewijs moet leveren. Het moet bewijzen dat er nergens in dit grote land activiteiten bestaan die iets te maken zouden kunnen hebben met kernwapens. Het IAEA eist toegang tot Parchin, een militair complex waar bijna tien jaar geleden hoogexplosief materiaal dat wordt toegepast voor kernwapens zou zijn uitgetest, een bewering die net als andere regelrecht uit de koker komt van buitenlandse geheime diensten, waarschijnlijk die van de VS en Israel. En volgens Associated Press eist Netanyahu dat Iran een eind maakt aan de verrijking van uranium (wat geen enkel internationaal verdrag verbiedt) en zijn installaties in Fordo sluit, eisen die Tehran al heeft verworpen. Als de gesprekken in Baghdad op niets uitlopen neemt de kans op een militair conflict op initiatief van Israel of de VS enorm toe.

Intussen probeert Iran om de nieuwe Amerikaanse en Europese sancties af te wenden die eind juni in werking treden en neerkomen op een blokkade van zijn olie-export. De Amerikaanse sancties straffen buitenlandse banken en ondernemingen die zaken doen met de Iraanse Centrale Bank. De afgelopen weken oefent de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton druk op China en India uit om hun import van olie uit Iran aan banden te leggen. Maar of die druk effect heeft valt nog te bezien. Zo neemt The Hindu, de derde grootste Engelstalige krant in India, in een opiniestuk [10] geen blad voor de mond: “Voor de verandering stond Pakistan, of Afghanistan, of zelfs terrorisme niet bovenaan Clinton’s agenda, maar het Amerikaanse obsessieve verlangen om Iran - en iedereen die geen steun verleent aan zijn confronterende aanpak in de kwestie van het Iraanse kernprogramma - de duimschroeven aan te leggen. New Delhi wordt gevraagd zijn eigen economie en strategische belangen te ondermijnen … om mee te werken aan sancties die niet stoelen op het internationaal recht.”

In zijn verkiezingscampagne van 1992 omschreef Bill Clinton het Midden-Oosten als het oliecentrum van de planeet. Goedschiks of kwaadschiks, de VS, nog altijd de enige supermogendheid ter wereld, wil de absolute controle over die olierijkdom. Of de opbouw van de gigantische oorlogsmachine in de Perzische Golf enkel moet dienen als afschrikking om Iran op de knieën te krijgen en terug in de Amerikaanse invloedssfeer te brengen moet worden afgewacht. Maar de situatie is uiterst gevaarlijk. Een misverstand, een klein incident, al of niet uitgelokt, kan de lont in het kruitvat steken. Met rampzalige gevolgen voor Iran, de regio en de wereld.

[1] Geopolitiek in perspectief: “De strijd van de VS om de wereldhegemonie
[3] Martin Kettle: “US told to make China its No 1 enemy

maandag 7 mei 2012

The end of military rule in Egypt is inevitable

by Khalil al-Anani

Chief of Protocol Capricia Marshall waits for the arrival of President Hosni Mubarak of Egypt on the South Portico of the White House, Sept. 1, 2010
(Official White House Photo by Chuck Kennedy)

SCAF’s leaders do not have the mechanisms necessary to tighten their grip on power: a coherent ideology, a political organization, and a platform for modernization. That is why military rule in Egypt will not ultimately prevail.

For almost six decades, the Egyptian army has operated above politics. No matter what they did, no one dared to hold the army generals accountable. The last time they faced intense scrutiny was after the humiliating defeat by Israel in 1967 (naksa), which led to the trial of Field Marshal Abdelhakim Amer and the Minister of Defence Shams Badran during the Nasser epoch.

However, since the ousting of Hosni Mubarak last February, the celebratory image of the Egyptian military as the guardian of the revolution has been crumbling. This is not only due to the catastrophic blunders of the Supreme Council of the Armed Forces (SCAF), the de facto rulers of Egypt, but more importantly because the revolution itself aimed to end the military’s dominance in Egypt since 1952. Mubarak was not only a despot who stayed in power longer than any other Egyptian ruler since Mohamed Ali’s reign in the nineteenth century, but he was also a veteran who consolidated his power base while serving in the Egyptian army for almost four decades.

Mubarak was the heir of two autocratic presidents, Nasser and Sadat, who set about building the military into everyday politics. Contrary to his predecessors though, Mubarak, upon assuming power in 1981, shrewdly sought to neutralize the army’s influence in politics. He tended to co-opt high-ranking army generals to this plan through economic and social privileges and by excluding and marginalizing those who might threaten his authority. The result of this series of policies was the depoliticization of the military elite.

So it was that once Mubarak was removed, SCAF was faced with an immense quandary about how to deal with a volatile and highly fluid political environment. Egypt’s highest military institution was taken by surprise by last January’s revolution, and it did not have any plans on how to fill the vacuum left by the absence of Mubarak’s brutal apparatuses. While SCAF did not side with Mubarak in the face of Tahrir protesters; it still has no idea on what the next phase should be. It’s out-dated and conservative mind-set, jumbled ideology, and extreme wariness, fails to convince Egyptians that SCAF can competently run the country. Neither has SCAF succeeded in containing the growing discontent among young activists who have astutely de-legitimized and exposed SCAF’s policy over the past ten months.

Moreover, the discourse of the Egyptian military reveals its limited political skills and poor management of civil affairs. When SCAF leaders stress that they do not seek to maintain power we should believe them. This is not because they lack political ambitions or the desire to maintain their current supremacy, but simply because they are politically incapable of consolidating their status. Unlike the Free Officers who took power after the coup d’état of the 1952, SCAF’s leaders do not have the mechanisms necessary to tighten their grip on power: a coherent ideology, a political organization, and a platform for modernization.

Ideology

As a result of Mubarak’s policy to de-politicize the army, the Egyptian military did not adopt or develop a unique political doctrine or ideology e.g. Nasser’s socialism or Sadat’s liberalism (Infitah). Apart from its traditional and more conservative character, the Egyptian military is not inclined to espouse particular political preferences. True, some SCAF leaders sought to elaborate such a preference, e.g. the attempt by Sami Anan, the Chief of Staff, to defend the civilian nature of the Egyptian state vs. the Islamists. However, for many Egyptians this seems totally untenable. Unlike Nasser who embraced socialism and pan-Arabism to galvanize the masses, SCAF leaders are struggling to comprehend how young Egyptians think and what they aspire to. In the words of one young activist, "They [SCAF leaders] lack the political imagination to articulate a position that avoids conflict on the street, but shows a presence in the square: they're portraying themselves as worse than they are”.

Political organization

A junta must have a potent and compelling political machine that can inspire people and win their loyalty. For instance, to consolidate his power Nasser dissolved all political parties and associations and created the single-party system. The role of the Arab Socialist Union (al-Ithad al-Arbi al-Ishtraki) was not to dominate the political arena but more importantly to disseminate Nasserism among Egyptians and beyond. Unlike his predecessor, Sadat moved from the one-party system towards a more restricted pluralism. He created weak and fragile political parties with one dominant party, the National Democratic Party (NDP). More blatantly, Mubarak further weakened the political parties and gave more power to the NDP.

Contrary to its predecessors, SCAF has put in place regulations to establish new political parties after the revolution. As a result, more than 25 parties have been established since last February in addition to the existing 24 parties, which brings the full count to 49 parties. Clearly, SCAF does not rely upon a political apparatus that can diffuse its doctrine and it has not invested in creating such a political mechanism. The sole institution that helps SCAF resolve the political complexities of the post-Mubarak era is the Public Intelligence Apparatus (Jihaz a-Mukhabrat al’ama). This outfit played a historically tremendous role in the construction of various Middle Eastern authoritarian regimes. It alone of Egypt’s institutions remains substantially untouched by the Egyptian revolution. Many Egyptians believe, that the Mukhabrat provides policy recommendations to SCAF on how to act and how to make decisions.

Modernization

It is has become apparent that SCAF does not have a programme for the future, nor does it have a vision for modernizing the country. Over the past ten months, SCAF has failed to deliver the bare necessities for Egyptians, e.g. preserving individuals’ security, managing food prices, increasing wages etc. More ironically, when protesters in Tahrir Square have called for forming a new salvation government after the deadly clashes with security forces, SCAF defied them and appointed Kamal El-Ganzouri, a 78-year old political veteran who served under Mubarak, as prime minister. Appointing El-Ganzouri, despite the criticism, reflects not only the enormous generational gap between SCAF leaders and Tahrir protesters but more significantly the mounting mistrust between both parties which can only lead to more clashes.

If we are going to treat the Egyptian revolution as a soft coup d’état, it must be characterized as a coup without a plan. SCAF’s leaders lack Nasser’s talented and charismatic leadership, Sadat’s savvy, and Mubarak’s vigilance. That is why military rule in Egypt will not ultimately prevail.

Khalil al-Anani is a scholar at the School of Government and International Affairs at Durham University in the UK and a former visiting fellow at the Brookings Institute.

This article was first published on openDemocracy November 28, 2011

zaterdag 28 april 2012

Syria, Iraq, and al-Qaida's opportunity

by Paul Rogers


Iraqi Prime Minister Nouri al-Maliki shakes hands with U.S. service members during Iraqi Army Day, a celebration marking the 86th birthday of the Iraqi army, at the Tomb of the Unknown Soldier in Baghdad, Iraq, Jan. 6, 2007. The event was attended by military and civilian leaders from both the United States and Iraq.
DoD photo by Sgt. Curt - Wikimedia Commons

A new phase of violence in Iraq and the dynamics of the conflict in Syria provide fertile conditions for the re-emergence of the al-Qaida idea.

The structure of the al-Qaida movement at its height was always far from the traditional hierarchy of many revolutionary bodies. But it did have a recognised leadership and a shifting geographical base which over two decades moved from Afghanistan to Saudi Arabia to Sudan, then back to Afghanistan and (most recently) Pakistan.

Today, as a structured entity al-Qaida is clearly less formidable than before, and even as a more fluid movement it has lost momentum. But it endures as an idea and sense of mission: something apparent in different ways in north Africa, Yemen, Somalia and (most potently at present) in the form of the Boko Haram movement in Nigeria (see "Al-Qaida franchise: the Nigerian case", 25 August 2011).

Yet of these developments, only Boko Haram represents a new lease of life. This is what gives current developments in Iraq and Syria an extra potential significance. For there are indications that the aftermath of the eight-year war in Iraq and the dynamics of the conflict in and around Syria could fuel a further evolution of al-Qaida (see "Al-Qaida: an open endgame", 12 January 2012).

The Iraqi descent

In Iraq, Nouri al-Maliki has survived as prime minister far longer than many expected and has now begun seriously to consolidate power. His power-base lies in the country's Shi'a majority which had been marginalised and excluded during the Saddam Hussein regime. That experience of persistent mistreatment underlines the present government's determination to maintain control of the country at the expense of much of the previously powerful Sunni minority, as well as to clip as far as possible the Iraqi Kurds' extensive authority in the northeast.

A new assessment from the London-based International Institute for Strategic Studies (IISS) is bluntly pessimistic. It contrasts expectations at the time of the United States withdrawal with outcomes:

"When the American military presence in Iraq ended in December 2011, Washington and Baghdad claimed that Iraq was a stable, sustainable democracy. However, this seems questionable as Nuri al-Malaki, prime minister since 2006, has continued his quest to dominate the state and to use its power to break opposition to his rule. His systematic exclusion of key politicians from power underlines the failure of the 2010 elections to deliver representative government, and leaves the country vulnerable to heightened sectarian tension and a new civil war" (see "Iraq: Malaki power grab risks fresh civil war ", IISS Strategic Comments, 20 April 2012).

Al-Maliki has done more than excluded politicians: he has targeted them for arrest, and his security personnel have tortured associates to gain evidence against them. He is aided in his endeavours to entrench control by violent opposition from Sunni paramilitaries, whose series of bombings and shootings (mainly in Shi'a areas and against Shi'a figures) reinforces sectarian-political divides.

The associated decay of prospects for democracy in Iraq is a condition favourable to the further re-emergence of the al-Qaida idea there. The tendency of events in Syria, and the wider regional context of the deep antagonism between Saudi Arabia and Iran, are also relevant to this prospect.

The pattern of conflict

The Syrian rebellion is now in its second year. Though it has not yet developed a marked sectarian dimension, it is clear that radical Islamist elements are working hard to influence the progress of the opposition to the Bashar al-Assad regime (see Liz Sly, "Fears of extremism taking hold in Syria as violence continues ", Washington Post, 23 April).

Much of this is centred on a group called the Jabhat al-Nusra which has claimed responsibility for attacks on government buildings, most recently the bombing in Damascus on 17 March 2012 that killed twenty-seven people and injured ninety-seven (see Fay Ferguson & Hugo Wlliamson, "Factional fight - conflicting objectives in the Syrian struggle ", Jane's Intelligence Review, May 2012).

Perhaps most significant of all is the growing evidence that experienced paramilitary radicals are entering Syria, principally from Iraq, in order to join the rebellion and influence its nature and direction. A high proportion may themselves be returning Syrians, while others are Iraqi and from elsewhere in the region. The absolute numbers are not yet greatly significant, but the phenomenon has an important historical perspective that must be factored in.

In Afghanistan in the 1980s, some of the mujahideen fighting against Soviet occupation went on to be part of the cohort of paramilitary Islamists that were so crucial to the early development of al-Qaida. Many of the latter were committed young men who had gained confidence and experience in fighting against the Soviet forces.

Twenty years later, a new generation of paramilitaries fought the coalition in Iraq. They acquired intense combat experience in an urban insurgency against the well-trained and very well-armed volunteer army and marine corps of the United States - a far more valuable encounter than the one against low-morale Soviet conscripts in rural Afghanistan (see "Afghanistan: echoes of Vietnam", 10 February 2011).

Most of those that survived the Iraqi crucible, probably amounting to thousands, returned to their own countries - or, if they were themselves Iraqis, continued to engage in some way in violent opposition to al-Maliki's regime.

It is they and their co-fighters from other theatres who are now crossing the border into Syria. A component of the mix of motivation and opportunity that guides them is awareness of the geopolitical balance where the hated Bashar al-Assad regime has a very close relationship with Tehran and is thus strongly opposed by Iran's regional rival Saudi Arabia (see Madawi al-Rashid, "Saudi Arabia and Syria: logic of dictators", 20 March 2012).

This pattern of alignments creates a risk that the Syrian conflict will evolve into a rebellion in which - as in Iraq today - a resurgent al-Qaida ideology plays a prominent role. This is by no means inevitable, but the risk is reinforced by the deep Saudi-Iranian antagonisms and the influence of both countries in Syria and Iraq.

A situation so dangerously poised could yet be retrieved if some kind of compromise can be reached between Assad and the Syrian opposition; and, where any influence can be brought to bear, if Nouri al-Maliki's government can be persuaded that its rigid centralisation of power could have violent and counterproductive consequences. It is very late in the day for such negotiations, but conditions on the ground and the tensions between states alike add to the urgency.

Paul Rogers is professor in the department of peace studies at Bradford University. He has been writing a weekly column on global security on openDemocracy since 28 September 2001, and writes an international-security monthly briefing for the Oxford Research Group . His books include Why We’re Losing the War on Terror (Polity, 2007), and Losing Control: Global Security in the 21st Century (Pluto Press, 3rd edition, 2010). He is on twitter at: @ProfPRogers

This article first appeared on openDemocracy April 26, 2012

woensdag 18 april 2012

VN secretaris-generaal Ban Ki-moon: wolf in schaapskleren?

                               

“Whatever [the UN-]Charter might say, its decision making structure is designed to prevent any challenge to the great powers that have permanent seats on the Security Council.”
Lawrence Davidson in Palestine and the Fate of the United Nations, 12 November 2010

Zoals zo vaak de afgelopen vele jaren slikken onze traditionele media kritiekloos de berichtgeving van persbureaus die worden aangestuurd door gewiekste Westerse lobbyisten en PR-mensen. Wij blijven propaganda over ons heen krijgen die niet alleen ons beeld van wat er in de wereld werkelijk gebeurt vertroebelt, maar ook ons als kiezers moet voorbereiden op nieuw gewapend ingrijpen in strategische gebieden waar Westerse belangen op het spel staan. “Ban Ki-moon ‘zeer ongerust’ over toestand in Syrië,” en “Hij riep de Syrische autoriteiten op om zich aan het staakt-het-vuren te houden,” [1] zo krijgen wij te horen na het bezoek van de secretaris-generaal aan de Belgische premier Elio Di Rupo. Eerder kregen de brave Belgische krantenlezers van hun minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders te horen: “Het inzetten van waarnemers van de Verenigde Naties in Syrië vormt een test van de bereidwilligheid van president Bachar al-Assad om het vredesplan na te leven.” [2]

De Nederlandse NRC, dat zich nog altijd als kwaliteitskrant positioneert en al weer geruime tijd redactioneel wordt aangestuurd door de Vlaming Peter Vandermeersch, drukt [3] kritiekloos het bericht van Associated Press (AP) [4] af dat de “eerste zes waarnemers van de Verenigde Naties … erop moeten toezien dat de Syrische regering zich aan de fragiele wapenstilstand houdt. De VN wil uiteindelijk 250 waarnemers in Syrië hebben om erop toe te zien dat de militaire troepen van president Assad zich aan de afgesproken wapenstilstand houdt.” De boodschap die consequent over ons wordt uitgestort is: de Syrische regering houdt zich niet aan het staakt-het-vuren, Assad is niet bereid het vredesplan na te leven. Geen woord over het optreden van de gewapende oppositie. De Nederlandse NOS kopt [5] zelfs: “Ban Ki-moon ziet escalatie Syrië,” en laat het Nederlandse publiek weten dat de secretaris-generaal “ondanks de aanvaarding door Syrië van het vredesplan van Kofi Annan” de toestand ziet verslechteren. De Nederlandse publieke omroep die aan neutrale duiding moet doen suggereert ijskoud dat de escalatie die de secretaris-generaal verwacht geheel en al te wijten is aan het optreden van de Syrische regering "tegen de eigen burgers."

Alternatieve media laten een heel ander beeld zien. Zo meldt voormalig CIA-medewerker Philip Giraldi geheime NAVO-acties in Syrië vanuit een Turkse militaire basis bij de grens. De VS wil hoe dan ook een regimewissel [en een plooibare marionettenregering]. De strijd kan uitmonden in een veel omvangrijkere niet-verklaarde oorlog dan die in Libië. Een oorlog tussen Soennieten, Sjiieten en Alawieten, waarbij de Christenen “door de gehaktmolen worden gedraaid,” aldus Giraldi. [6] En onderzoeksjournalist Pepe Escobar toont [7] in zijn column The Roving Eye in de Asia Times interessante geopolitieke achtergronden: de door de VS verafschuwde pijplijn van Iran naar Pakistan (en mogelijk China) die in 2014 operationeel kan zijn; hoe Gazprom dankzij de sancties tegen Iran de Europese energiemarkten kan blijven domineren; hoe Amerikaanse beleidsmakers in het mondiale machtsspel aan het kortste eind trekken; over het strategisch belang van Syrië voor de Russische marine en hoe de NAVO de suprematie in de Middellandse Zee nastreeft; over de herovering van Afrika door AFRICOM [8] en over het plan voor een pijplijn tussen Iran, Irak, Syrië en Libanon.

Specifiek over Syrië zegt Escobar dat Turkije de Free Syria Army (FSA) een schuilplaats verleent op enkele meters van de Syrische grens. [9] Turkije herbergt in Iskanderun niet alleen een NAVO-commandocentrum, het is [militair] opgeschoven precies tot de grens en zet daarmee de deur open voor een komen en gaan van zwaarbewapende guerilla's/huurlingen die een soevereine staat aanvallen. Men mag dus rekenen op een zich eindeloos herhalend scenario: de FSA valt een Syrische grenspost aan en brengt Syrische militairen om het leven, om onder een kogelregen terug te trekken in een Syrisch vluchtelingenkamp dat natuurlijk getroffen wordt [wat luidkeels internationaal protest oproept]. De Turkse Buitenlandminister Ahmet Davutoglu - van de gefantaseerde zero problems with our neighbours politiek - moest vanwege de escalatie aan de grens hals over kop uit China terugkeren. Zouden de Chinese leiders hem hebben gezegd dat zijn land met vuur speelt?

In ieder geval bewijst de escalatie aan de Turks/Syrische grens dat de NAVO nul komma nul geïnteresseerd is in het welslagen van de door Kofi Annan tot stand gebrachte wapenstilstand. De gevechten zullen alleen maar verder escaleren. Vanzelfsprekend heeft een soeverein land als Syrië schriftelijke garanties geëist dat ook de gewapende tegenstanders zich houden aan het staakt-het-vuren. Maar de FSA heeft al aangekondigd dat het dat niet doet. De strijd gaat in verhevigde mate voort. Qatar en het Saudische Koningshuis blijven de FSA en andere guerrillagroepen bewapenen, Libische “rebellen” worden ingevlogen, en dit alles terwijl speciale troepen van twee permanente Veiligheidsraadsleden, Groot-Brittannië en Frankrijk, in Syrië opereren. Gaat Turkije over tot het instellen van safe havens, dan mengt het zich direct in de Syrische burgeroorlog en verklaart het in feite de oorlog aan Damascus. Maar daarmee is het regime van Bashar al-Assad nog niet verdreven. Al wat het moet doen is zich niet laten verleiden tot een orgie van foltering, standrechtelijke executies en ongebreidelde bombardementen, om daarmee de diplomatieke steun van de BRICS leden Rusland en China te behouden. Het zijn de gewone Syriërs die tussen twee vuren zitten en de tragische slachtoffers zijn.

In dit cynische spel rond Westerse belangen is VN secretaris-generaal Ban Ki-moon blijkens zijn publieke optreden een trouw dienaar van het Westen. De hoogste baas van het internationale podium waar landen hun conflicten vreedzaam moeten oplossen loopt braaf aan de leiband van de permanente Veiligheidsraadsleden. De hoogste arbiter in internationale betrekkingen is partijdig. De immer zo minzaam ogende secretaris-generaal is een wolf in schaapskleren [10], de wereld wordt geregeerd door the law of the jungle. [11] Maar de secretaris-generaal was in het Israel-Palestina conflict al door de mand gevallen. Palestijnen mogen zich van hem niet verdedigen tegen een gewelddadige Israëlische bezetter. [12] Daarmee schendt Ban Ki-moon het internationaal recht, en - om het met de woorden van de Palestijnse activist Anwar Gharbi [13] te zeggen - moet hij niet op zijn post blijven: de internationale gemeenschap moet zich op zijn positie beraden wegens partijdigheid.

[3] Annemarie Coevert: “Eerste waarnemers in Syrië geland
[4] Wikipedia: “Associated Press
[6] Geopolitiek in perspectief: “NATO vs. Syria
[7] Scott Horton: “Scott Horton Interviews Pepe Escobar
[8] Wikipedia: “United States Africa Command
[10] ENCYCLO online encyclopedie: ”wolf in schaapskleren
[11] Wikipedia: “The Law of the Jungle
[12] Stephen Lendman: “Ongoing Israeli State Terror
[13] Palestine News Network: “Ban Ki-Moon Condemned For Israeli Bias

dinsdag 10 april 2012

Verkiezingen in Birma: democratische revolutie of slimme machtspolitiek?

(auteur: Jurriaan Regouin)

Aung San Suu Kyi gives speech to supporters at Hlaing Yar Township in Yangon, Myanmar on November 2011.
Photo: Htoo Tay Zar - Wikimedia Commons

“Baby Baby Baby” schalt uit de luidsprekers en weerkaatst tegen de met zestig ton bladgoud beklede rondingen van de Shwedagon Pagode in Rangoon, Birma. De mierzoete teksten van Canadees tieneridool Justin Bieber vormen een schril contrast met de serene rust van het belangrijkste heiligdom van het land, maar zijn tegelijkertijd een mooie metafoor voor de recente detente in de betrekkingen tussen Birma en het Westen. Al maanden wordt de loftrompet geblazen over de democratische ontwikkelingen in het land. Westerse hoogwaardigheidsbekleders zoals Hillary Clinton en William Hague staan in de rij om het land met een bezoek te vereren. Honderden politieke gevangenen zijn vrijgelaten en de controle op de media is versoepeld. Oppositieleidster Aung San Suu Kyi is, na vijftien van de afgelopen tweeëntwintig jaar onder huisarrest te hebben doorgebracht, weer op vrije voeten en hield vorige maand voor het eerst in de geschiedenis een toespraak op de staatstelevisie. [1] Hoogtepunt van deze democratische revolutie waren de deelverkiezingen van 1 april jl.

Een van de laatste loepzuivere dictaturen gaat dus in rap tempo vrijwillig ter ziele. Hier wordt geschiedenis geschreven! Of zijn we te goedgelovig? Mooi excuus om zelf eens polshoogte te gaan nemen dacht ik, daar ik de val van de muur en het uiteenvallen van de Sovjet Unie als vijf jarig jongetje toch niet geheel bewust heb meegemaakt. En ja hoor, na de vriendelijke douane op het vliegveld van Rangoon gepasseerd te hebben die mijn regime-kritische boeken niet eens wil controleren, steekt de taxichauffeur direct van wal. Hij vertelt honderduit over het regime en de ontwikkelingen in het land.

Zijn Engels is zo goed omdat hij chemie heeft gestudeerd op de Universiteit van Yangon. Helaas voor hem studeerde hij af in een tijd dat de studenten het voortouw namen in protesten tegen het militaire regime. Deze was behoorlijk kordaat in haar reactie; het verbood alle studenten te gaan werken voor staatsbedrijven. Met de (energie)bedrijven in handen van de staat wordt het je als chemist dan niet makkelijk gemaakt. Ook werden de universiteiten voor een aantal jaar gesloten en, met de Britse kolonisator als lichtend voorbeeld, het principe van verdeel en heers toegepast. De universiteiten werden opgeknipt en over het land verdeeld.

Tijdens de rit naar mijn backpackershotel vallen meer zaken op. Zo moet Birma wel het enige land zijn waar het verkeer rechts rijdt maar de auto’s ook rechts gestuurd zijn; een maar ten dele geslaagde poging af te rekenen met sporen van Britse invloed. Een dictatuur heeft echter ook zijn voordelen, zo blijkt. In de belangrijkste stad van het land is geen enkele brommer te vinden, wat zeker in Azië werkelijk een verademing is. Als je de Lonely Planet moet geloven komt dat omdat de auto van een hooggeplaatste militair een aantal jaar geleden in botsing kwam met een brommer, waarop prompt besloten werd alle gemotoriseerde tweewielers te verbieden. Een sterk staaltje besluitvorming waar ons poldermodel nog van kan leren.

Een ander bijkomend voordeel van een dictatoriaal regime is dat je door de internationale sancties niet kan roamen: buitenlandse mobieltjes hebben geen bereik. Daarnaast heeft Birma, door krankzinnig hoge prijzen voor simkaarten, de dubieuze eer het laagste aantal mobiele telefoons per capita te hebben ter wereld. [2] Dit zorgt voor een oase van rust en een opmerkelijk sociaal straatbeeld als je de met een Iphone vergroeide Wordfeud spelende forens in Nederland gewend bent.

Minder handig is dan weer dat internationale bank- en kredietkaarten niet te gebruiken zijn, en je dus al je geld cash het land in moet brengen. Dat is wel fijn voor het regime, die zo stapels Amerikaanse dollars naar hartenlust bijeen kan harken. Want overal waar dollars te verdienen zijn, is de regering opvallend aanwezig. De belangrijkste toeristische attracties, hotels en vervoersmiddelen zijn in handen van de staat en er moet in dollars cash worden afgerekend. Een mooi voorbeeld van deze selectieve overheidsbemoeienis is de entreeprijs van de belangrijke pagodes. Volgens Boeddhistische wetgeving mag er namelijk geen geld worden gevraagd voor het betreden van een tempel. Desondanks staat er bij de ingang altijd een keurige meneer de toeristen uit de rij te plukken die verplicht een toegangskaartje moeten kopen: “I’m sorry, it’s the government, sir!”.

Verder zie je als buitenlander weinig van het repressieve leven onder een militaire junta, met een civiele marionettenregering. Er is bijzonder weinig zichtbare politionele en militaire aanwezigheid op straat. Wat vooral opvalt is dat de mensen zo ontzettend hongerig zijn naar kennis en verandering. Overal op straat word je geconfronteerd met Aung San Suu Kyi en haar Nationale Liga voor Democratie; haar gezicht op stickers in de bussen, op de voorpagina’s van de kranten en op T-shirts die openlijk op straat verkocht worden. Een enkeling durft zelfs en public vurig zijn voorkeur voor de charmante politica te verkondigen; zaken die nog geen twee jaar geleden onmogelijk zouden zijn geweest.

Het blijft echter gissen naar de werkelijke beweegredenen van het regime om te democratiseren. Waarom zou men de macht vrijwillig gaan delen, nadat de Saffraanrevolutie van de monniken in 2007/2008 zo vakkundig in de kiem is gesmoord? Wellicht is men geschrokken van de Arabische Lente en denkt men met milde hervormingen eenzelfde lot te voorkomen. Een eerste belangrijke observatie is in ieder geval dat de deelverkiezing van 1 april 2012 nauwelijks iets aan de huidige machtsstructuur heeft veranderd. In totaal waren er maar 45 zetels te verdelen: 37 van de 440 in het parlement, 6 in de senaat en 2 in regionale vertegenwoordigingen. The Lady heeft er 43 van gewonnen maar ondanks deze monsterzege zal haar macht minimaal zijn. [3] Alleen het leger heeft volgens de grondwet al recht op 110 zetels van het parlement, ofwel 25%.

Daarnaast hebben deze verkiezingen dus vooral een grote symbolische waarde, waar de huidige machthebbers handig gebruik van maken. Zo is de aankondiging van de verkiezingen voor de Europese Unie een belangrijke reden geweest om de eerste sanctie (visumverbod) op te heffen. De kindertjes van de generaals kunnen dus net als het kroost van wijlen Ghadaffi weer keurig naar de London School of Economics gestuurd worden. Ook de Europees Commissaris voor Ontwikkeling, Andris Piebalgs, is vol goed vertrouwen en toverde bij een recent bezoek zo 150 miljoen euro aan steun uit zijn zak. [4]

Dat recent nog door zowel het Westen als Aung San Suu Kyi het vrijlaten van alle politieke gevangenen en het staken van militaire acties tegen etnische minderheden als harde voorwaarde voor het opheffen van de sancties werd gesteld, wordt daarbij gemakshalve even vergeten. Naar schatting zitten er nog tussen de 600-1500 mensen om politieke redenen gevangen in Birma en is er nog een felle burgeroorlog gaande in de Kachin staat, waarbij talloze mensenrechten geschonden worden. [5] De regering heeft deze onlusten zelfs aangegrepen om de verkiezingen van 1 april in het noorden van het land uit te stellen. Het lijkt wel alsof het Westen graag goedgelovig en selectief kritisch is om niet buiten de boot te vallen bij het verdelen van het vele goud, jade, gas, teakhout en andere natuurlijke bronnen die de laatste slapende Aziatische tijger nog rijk is. China, India en Thailand houden er sowieso andere ethische standaarden op na en zijn allang begonnen met de economische exploitatie van het land.

Maar ik moet niet pessimistisch zijn. Een militaire dictatuur omtoveren in een bloeiende liberale democratie gaat niet over één nacht ijs. Wellicht dat de handreiking van het Westen juist een duw in de goede richting kan geven en voor een democratisch momentum zorgt. Of we een Aziatische Lente mee gaan maken moet de toekomst uitwijzen, maar de eerste winst is in ieder geval behaald. Het land is in de ban van een democratische verkiezing en de oppositieleidster is het gesprek van de dag. Laten we hopen dat dit voor een sneeuwbaleffect zal zorgen die Birma een betere toekomst brengt. De voorlopige winnaar is echter nog steeds het huidige regime, die de wereldmachten handig tegen elkaar uitspeelt en garen spint bij de tsunami van toeristen die het land inmiddels overspoelt. De Birmezen moeten dus een lange adem hebben en uitgaan van de profetische teksten van Justin Bieber: “Just shake me 'til you wake me from this bad dream!

[5] NRC: "Birma laat politieke gevangenen vrij"

Jurriaan Regouin (1984) studeerde Internationale Betrekkingen in Groningen, Barcelona en aan Instituut Clingendael en woont en werkt in Yangon, Birma.

Noot van de redactie: voor meer informatie over het geopolieke belang van Myanmar in het opkomende Azië, zie:
How Europe's Falling Behind Accelerates China's Rise