Sinds 1989 is de VS twee op de drie jaar in oorlog. Een land dat bijna voortdurend in oorlog is bouwt een machtige defensiebureaucratie op. Burgerlijke vrijheden komen in het gedrang en leiders kunnen moeilijk ter verantwoording worden geroepen. Op het wereldtoneel gaat het een meedogenloos beleid voeren dat men eerder associeert met dat van niets ontziende dictators. De afgelopen decennia zijn in Amerika zaken als moordaanslagen, uitlevering en martelpraktijken gemeengoed geworden. De VS blijft verwikkeld in de slepende oorlogen in Afghanistan en Irak die het niet kan winnen, ondanks de propagandapraatjes dat de surge in Irak heeft gewerkt en model kan staan voor Afghanistan. En elders was het Amerikaans buitenlands beleid al even desastreus. De pogingen om Iran te bewegen af te zien van uraniumverrijking zijn mislukt. De VS heeft niet kunnen voorkomen dat Noord-Korea kernwapens verwierf en is er niet in geslaagd het land te dwingen die op te geven. Elke Amerikaanse regering na de Koude Oorlog heeft gefaald in het Israel-Palestina conflict: met de de facto annexatie van de Westelijke Jordaanoever en Gaza bij Groot-Israel woekert het probleem voort.
De conclusie moet luiden dat de VS na de Koude Oorlog een totaal verkeerd buitenlands beleid voert. Alles stond in het teken van mondiale dominantie, van wereldhegemonie. Een beleid dat niet alleen gedoemd was te mislukken, maar ook averechts kon werken als het teveel zou steunen op militaire macht. De voorstanders van deze imperialistische strategie menen dat de VS het recht en zelfs de plicht heeft zich te mengen in het beleid van andere landen. Waar een nuchtere analyse wijst op het gevaar van vervreemding, vertrouwde Washington erop dat het buitenland, uitgezonderd “schurkenstaten” als Iran en Noord-Korea, de VS als een goedaardige heerser zou zien die hun belangen dient. Neoconservatieve beleidsmakers hebben de neiging de traditionele bondgenoten en internationale instellingen te minachten. Men verbreidt democratie door de heersende tiran af te zetten, langdurige opbouw van zo’n land is niet nodig, aldus deze denkers. Hoewel vrijzinnige beleidsmakers evenzeer het Amerikaanse leger inzetten om de zaken naar hun hand te zetten, zij beseffen dat er grenzen zijn aan de militaire macht. Ook deze beleidsvisie wil dat de VS over de wereld heerst, maar ziet een rol weggelegd voor bondgenoten en internationale instellingen.
Het buitenlands beleid van Bill Clinton was evenzeer gericht op werelddominantie, zij het dat de Amerikaanse militaire macht terughoudend werd ingezet. Dat veranderde onder de neoconservatieve regering Bush, die vertrok van een totaal verkeerde interpretatie van de bedreigingen na 9/11 en overschatte wat militaire macht in de wereld van vandaag vermag. Zo werden Washington’s inspanningen om de wereld te overheersen doorkruist en Amerikaanse waarden en instellingen op het thuisfront ondergraven. De president overdreef de dreiging van het terrorisme en kon maar niet begrijpen waarom Al Qaida zich zo kwaad maakte op de VS. Fouten die leidden tot beleid dat de problemen alleen maar verergerden. In de nasleep van 9/11 werd terrorisme afgeschilderd als een existentiële bedreiging. Bijna elke verzetsgroep in de wereld was de vijand die moest worden geëlimineerd. De VS moest de global war on terror winnen. Landen als Iran, Irak en Syrië werden ervan beschuldigd terroristen onderdak te verschaffen en hen mogelijk van massavernietigingswapens te voorzien. Met deze “schurkenstaten” moest dus worden afgerekend.
De inschatting van het terrorismeprobleem was fout in elk opzicht. De regering Bush had geen idee van de motieven van Al Qaida, of waarom het buitenland zich zo opwond over de VS. De hypothese dat Al Qaida optrad tegen onze Westerse waarden is door wetenschappelijk onderzoek ontkracht: deze groepen viseren Amerika vanwege zijn Midden-Oosten politiek. Het antiamerikanisme wordt gevoed door de steun van Washington voor de manier waarop Israel de Palestijnen behandelt, de aanwezigheid van Amerikaanse troepen in Saudi Arabië sinds de Golfoorlog van 1991, de steun aan repressieve regimes zoals dat in Egypte, de Amerikaanse sancties tegen Irak na de eerste Golfoorlog die naar schatting vijfhonderdduizend Iraakse mensenlevens heeft gekost, en de Amerikaanse invasie en bezetting van Irak. Men moet weinig geloof hechten aan het verhaal dat Al Qaida tegen de VS ten oorlog trok uit afschuw voor Amerikaanse waarden. De 9/11 Commissie bevestigt dat Khalid Shaikh Mohammed, de “architect” van 9/11, werd gemotiveerd door het Israel-Palestina conflict, niet door “haat tegen de Amerikaanse levensstijl”, en Bin Laden vooral door de Amerikaanse steun voor het Israëlische optreden tegen de Palestijnen.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat president Bush deze uitleg van 9/11 verwierp. Met een aanvaarding zou hij immers erkennen dat de VS in belangrijke mate zelf verantwoordelijk was voor de tragische gebeurtenissen die dag. Door blind te blijven voor de realiteit kon de regering Bush daar geen lessen uit trekken. Men spiegelde zich voor dat het terrorisme als bij toverslag zou verdwijnen door de Arabieren en Iraniers democratie en Westerse waarden bij te brengen. “Stabiele en vrije volkeren brengen geen moorddadige ideologieën voort”, aldus de president. Gegeven de Amerikaanse militaire overmacht en de democratisering van de wereld moest het tamelijk eenvoudig zijn om de Arabische en Moslimwereld te herscheppen naar het beeld van Amerika. De regering Bush zat er natuurlijk naast. Men miskende de grenzen van wat de Amerikaanse militaire macht vermag om het Midden-Oosten te transformeren.
Het Amerikaanse Imperium werd uitgebouwd, verheerlijkt en gerechtvaardigd door zowel Democraten en Republikeinen. In 1914, het jaar waarin hij Mexico bombardeerde, zei Thomas Woodrow Wilson, de 28e Amerikaanse president, studenten aan de Naval Academy dat de VS zijn marine en leger gebruikt als instrument van beschaving, niet van agressie. En in 1992 hield Bill Clinton studenten aan West Point voor: “De waarden die u hier heeft geleerd … kunnen zich nu door het land en door de wereld verspreiden.” [4] Op 20 januari 2009 trad Barack Obama aan als 44e president van de Verenigde Staten. Amper negen maanden later kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede. Op de keuze van het Nobelprijs-comité, dat verklaarde dat Obama een “nieuw klimaat heeft geschapen in de internationale politiek”, kwam direct veel kritiek [5]. Na ruim twee jaar presidentschap heeft Obama het grootste deel van zijn politieke kapitaal [6] verbruikt zonder ook maar iets van zijn campagneslogans“Yes we can” en “Change we can believe in” te hebben kunnen waarmaken. In zijn Cairo speech van 4 juni 2009 citeerde de president nog de woorden van Thomas Jefferson, de 3e president van de Verenigde Staten: “Ik hoop dat onze wijsheid met onze macht meegroeit en ons leert dat hoe minder wij onze macht gebruiken, hoe groter die zal zijn.” [7] Het wordt steeds duidelijker dat Obama deze gelofte niet zal inlossen.
[1] Francis Fukuyama, “The End of History?”, The National Interest (Summer 1989); zie ook Wikipedia: “The End of History and the Last Man”
[2] Charles Krauthammer, “The Unipolar Moment,” Foreign Affairs 70, no. 1 (1990/1991); zie ook Wikipedia: “Charles Krauthammer”
[3] John J. Mearsheimer: “Imperial by Design”
[4] Howard Zinn: “Empire or Humanity? What the Classroom Didn't Teach Me About the American Empire”
[5] NRC discussie: “Krijgt Obama terecht de Nobelprijs voor de Vrede?”
[6] Geopolitiek in perspectief: “Barack Obama: wankelmoedig, maar ook naïef en cynisch?”
[7] Geopolitiek in perspectief: “Must read: “A People's History of the United States”