Chomsky’s samenvattende kritiek op het Amerikaans beleid





Noam Chomsky op 1 april 2010. Foto: jeanbaptisteparis - flickr

Noam Chomsky (°1928) is emeritus professor aan het Massachusetts Institute of Technology. Als linguïst  staat hij bekend voor zijn theorie van de universele grammatica die ervan uitgaat dat alle mensen een aangeboren taalvermogen delen. Chomsky is ook één van de meest gezaghebbende politieke commentatoren in de VS. Voor de rest van de wereld werd hij sinds zijn kritiek op de Vietnam-oorlog (1955-1975) de ‘alternatieve’ stem uit de VS. In zijn talloze boeken, artikelen en optredens uit hij kritiek op het agressieve optreden van supermogendheid Amerika in de wereld en op de manier waarop overheid, zakenwereld en media de publieke opinie manipuleren en beheersen.

Op de Amerikaanse politieke weblog Tomdispatch verscheen 1 juli 2014 Chomsky’s artikel Whose Security? How Washington Protects Itself and the Corporate Sector”, waarin de auteur een veelomvattend overzicht geeft van zijn politieke gedachtengoed. Gegeven het belang van de thema’s die Chomsky aansnijdt volgt hieronder een gecondenseerde bewerking in het Nederlands.

Veiligheid voor wie? Hoe Washington zichzelf en het bedrijfsleven beschermt.

Voor politieke wetenschappers, bewindslieden en publiek is de belangrijkste opdracht van hun overheid om veiligheid te verzekeren. En al even algemeen is de opvatting dat sinds 1945 de Russische dreiging de belangrijkste bekommernis van de VS en bondgenoten was. Die doctrine blijkt echter ondeugdelijk: nadat de Russische dreiging in 1989 verdween bleef alles bij het oude. In dat jaar vielen de VS onscrupuleus Panama binnen om een vazallenregering te installeren, waarbij vermoedelijk duizenden doden vielen.

In de Panama case kon Washington het militair ingrijpen niet rechtvaardigen door te verwijzen naar de Russische dreiging. De valse voorwendselen die men nu inriep prikt men gemakkelijk door. De Amerikaanse media die de overwinning bejubelden gingen voorbij aan de grove schending van het internationaal recht en de kritiek uit de wereld, met Latijns-Amerika voorop. De Amerikaanse media bleef even ongegeneerd doof voor het Amerikaanse veto tegen de veroordeling in de VN-Veiligheidsraad, een unanieme veroordeling, de onthouding van Groot-Brittannië daargelaten.

Van El Salvador tot de Russische grens

Na de Koude Oorlog stelde Bush Sr een nieuw nationaal veiligheidsbeleid met annex defensiebegroting op die neerkwam op vrijwel ongewijzigd beleid. Amerika had een technologisch superieure krijgsmacht nodig met een omvang gelijk aan die van de rest van de wereld gezamenlijk. De vijand was niet langer de Sovjet-Unie, maar het groeiende “technologisch kunnen” van de Derde Wereld. De defensie-industrie moest in stand blijven, een eufemisme voor  hoogtechnologische ondernemingen die leven van staatssteun in “de vrije Amerikaanse markt.” Het Midden-Oosten stond centraal. Washington moest interventietroepen aanhouden in deze cruciale regio waar de problemen “niet Rusland konden worden aangewreven.” Een impliciete erkenning dat - 50 jaar bedrog ten spijt - het niet om de Russen ging, maar om “radicaal nationalisme,” in werkelijkheid onafhankelijk, “ongehoorzaam” nationalisme.

Na de val van de Berlijnse muur valt een andere gebeurtenis op: El Salvador - afgezien van de speciale categorie Israël-Egypte - de belangrijkste begunstigde van Amerikaanse militaire steun en een land met één van de slechtste mensenrechtensituaties ter wereld. De legerleiding gaf de Atlacatl Brigade opdracht een aanval uit te voeren op de Jezuïetenuniversiteit om daar zes Latijns-Amerikaanse topintellectuelen om te brengen, waaronder de rector, pater Ignacio Ellacuría, en alle getuigen. De Brigade was juist terug van een speciale contraguerillatraining in de VS en had al een bloedig spoor van duizenden slachtoffers achtergelaten, het type mensen die ook elders in de regio geviseerd werden door de - door Amerikanen aangestuurde - staatsterreur.

In Europa ging Sovjetpresident Mikhail Gorbachev akkoord met de Duitse hereniging binnen de NAVO, een vijandige militair alliantie. In het licht van de recente geschiedenis een uiterst verbazingwekkende concessie. Als tegenprestatie verbonden president Bush en buitenlandminister James Baker zich ertoe de NAVO geen centimeter naar het Oosten op te schuiven. Wat we zagen was dat de NAVO zich prompt uitbreidde naar Oost-Duitsland. Toen Gorbachev woedend protesteerde kreeg hij van Washington te horen dat het slechts ging om een mondelinge toezegging en als zodanig niet van kracht. Dat hij zo naïef was geweest om Amerikaanse leiders op hun woord te geloven was zijn probleem. Ook elders in het Westen maalde men niet om de opschuiving van de NAVO. President Clinton schoof de NAVO op tot aan de grenzen met Rusland. Vandaag staat de wereld voor een ernstige crisis die het directe gevolg is van dit beleid.

Uitbuiting van de armen, het is zo verleidelijk

Gedeclassificeerde documenten vormen een rijke bron over de werkelijke motieven van Amerikaanse leiders. Op een door de VS uitgeschreven conferentie van landen uit het Westelijke Halfrond in Mexico in 1945 drukte Washington “Een Economisch handvest van Noord- en Zuid-Amerika” door, dat economisch nationalisme “in elke vorm” moest uitbannen. Maar economisch nationalisme in de VS, waar de economie zwaar leunt op massale staatsinterventie, moest wel kunnen. De uitbanning van economisch nationalisme voor anderen stond haaks op het Latijns-Amerikaanse standpunt, dat Washington omschreef als “de filosofie van het Nieuwe Nationalisme [dat] gericht is op herverdeling en verhoging van de levensstandaard van de massa.”

Analisten verduidelijkten: “Voor Latijns-Amerikanen moet het in de eerste plaats de bevolking zijn die profiteert van de ontwikkeling van de nationale [natuurlijke] rijkdommen.” Dat past vanzelfsprekend niet in het Amerikaanse plaatje. Voor Washington moeten eerst en vooral de Amerikaanse investeerders profiteren. Latijns-Amerika moet zijn dienstenfunctie vervullen. Het werelddeel moest voor zowel de regering-Truman als voor die van Eisenhower  geen “overmatige industriële ontwikkeling” ondergaan die Amerikaanse belangen konden schaden. Brazilië mocht dus laag-kwalitatief staal produceren waar Amerikaanse ondernemingen zich niet mee bezig hielden, maar het land zou de drempel van “overmatig” overschrijden mocht het met Amerikaanse ondernemingen concurreren.

Dit soort Amerikaanse bekommernissen zijn algemeen sinds de Tweede Wereldoorlog. Het door de VS gedomineerde wereldsysteem werd bedreigd door “radicale en nationalistische regimes” die tegemoet komen aan de druk van burgers om het land zich onafhankelijk te laten ontwikkelen. Die bekommernis leidde tot de omverwerping van democratische regeringen in Iran en Guatemala in 1953 en 1954, en talloze andere. In het geval van Iran vreesde men ook de impact van een onafhankelijk Iran op Egypte, dat zich verzette tegen Britse koloniale praktijken. Guatemala had zich niet enkel “schuldig” gemaakt aan een democratische staatsvorm waarin boeren het voor het zeggen hadden gekregen en de positie van de United Fruit Company werd bedreigd, Washington vreesde ook voor arbeidsonrust in naburige, door de VS gesteunde, dictaturen.

In beide gevallen reiken de gevolgen tot vandaag. Er gaat sinds 1953 letterlijk geen dag voorbij of de VS foltert de Iraanse bevolking. Guatemala blijft behept met één van de ergste schrikbewinden ter wereld. Nog altijd moeten Maya’s vluchten voor het aan genocide grenzende militaire optreden van hun overheid. Zoals de Oxfam-verantwoordelijke, een Guatemalteekse arts, onlangs optekende:

“De politieke, sociale en economische context verslechtert dramatisch. De aanvallen op verdedigers van mensenrechten zijn het afgelopen jaar met 300% gestegen. Er zijn duidelijke bewijzen voor een zeer goed georganiseerde strategie van de privésector en het leger. Die hebben het binnen de regering voor het zeggen en doen er alles aan om de status quo te handhaven en het economisch model van uitbuiting op te leggen. Het drama is compleet: mensen worden van hun land verdreven ten voordele van mijnbouw, palmolie- en rietsuikerplantages. De volksbeweging die hun gronden en rechten verdedigt wordt gecriminaliseerd, veel van hun leiders zijn opgesloten en anderen omgebracht.”

Niets van dit alles sijpelt door naar de VS, en de duidelijke reden daarvan blijft verzwegen.

In de jaren 50 mopperden president Eisenhower en buitenlandminister Foster Dulles dat de communisten een oneerlijk voordeel hadden omdat zij “de massa’s konden bespelen” en “massabewegingen naar hun hand konden zetten, iets wat wij niet kunnen. Het zijn precies de arme mensen die zij aanspreken, en al wat ze willen is de rijken plunderen.”

Het dilemma is dus: de VS slagen er niet in de armen ervan te overtuigen dat de rijken de armen moeten uitkleden.

Het Cubaanse voorbeeld

Het patroon wordt duidelijk in Cuba. Slechts enkele maanden na de onafhankelijkheid in 1959 begonnen de militaire aanvallen. Nadat de regering-Eisenhower besloot tot een putch installeerde de kersverse president Kennedy een studiecommissie Latijns-Amerika onder leiding van de historicus Arthur Schlesinger. Die wees de president op de dreiging in het Castro-idee om de zaken in eigen hand te nemen. Dat idee sprak de bevolking elders in Latijns-Amerika sterk aan, waar “de verdeling van grond en andere rijkdommen de bezittende klassen sterk bevoorrechtte, en armen en kansarmen, geïnspireerd door de Cubaanse revolutie, kansen eisen om een fatsoenlijk bestaan op te bouwen.”

De CIA deed ook een duit in het zakje: “De invloed van het ‘Castroisme’ vloeit niet voort uit Cubaanse [economische] macht, maar Castro spreekt aan omdat de sociale en economische situatie in heel Latijns-Amerika verzet tegen het heersende gezag uitlokt en aanzet tot radicale verandering,” waarvoor zijn Cuba een model biedt. Kennedy was bang dat Russische ontwikkelingshulp van Cuba een “showcase” voor ontwikkeling kon maken waardoor de Sovjets in Latijns-Amerika de bovenhand konden krijgen.

En het ministerie van Buitenlandse Zaken waarschuwde dat “het voornaamste gevaar van Castro is gelegen in de impact die zijn regime heeft op de linkse beweging in veel Latijns-Amerikaanse landen. Castro toont dat men de VS kan trotseren, waarmee hij bijna anderhalve eeuw beleid voor het halfrond tenietdoet”, te weten sinds de Monroe-doctrine van 1823 waarmee de VS aankondigden het halfrond te zullen domineren. Toentertijd was het plan om Cuba te veroveren, wat werd doorkruist door de Britse vijand. Maar de grondlegger van de doctrine, John Quincy Adams, verklaarde dat de VS Cuba vroeger of later in handen zouden krijgen door “de wetten van politieke zwaartekracht.”

Adams’s voorspeling kwam in 1898 uit. De VS vielen Cuba binnen onder het mom van een bevrijdingsactie. In werkelijkheid kwam Cuba van de regen in de drup: het eiland ontworstelde zich aan de Spaanse kolonisator, maar werd vervolgens een “virtuele [Amerikaanse] kolonie,” om de historici Ernest May en Philip Zelikow te citeren. Sindsdien stond het land bloot aan zware Amerikaanse terroristische oorlogen, vooral tijdens Kennedy, en aan economische wurging. De smoes was dat de VS zich moesten verdedigen tegen de Russische dreiging, een absurde uitleg die niemand echter betwistte. Nog absurder is het dat na het verdwijnen van elke denkbare Russische dreiging het Amerikaanse Cuba-beleid[1] alleen maar werd verhard. Die nieuwe situatie zou toch een serieus debat hebben moeten uitlokken over de validiteit van de doctrine. Maar verder dan een discussie in de marge kwam het niet.

Het virus van nationalisme

Henry Kissinger beschreef onafhankelijk nationalisme als een “virus” dat “besmetting zou kunnen verspreiden”. Kissinger duidde op het Chili van Salvador Allende. Het virus was het idee dat een parlementaire weg zou kunnen leiden tot een socialistische democratie. Die dreiging moest worden bestreden door uitroeiing van het virus en vaccinatie van de geïnfecteerden, lees: installatie van moorddadige nationale veiligheidsstaten.

Dat lukte in Chili, maar de ideologie gold wereldwijd. Men denke aan de bestrijding van het nationalisme in Vietnam en de steun aan de Franse poging om zijn voormalige kolonie te heroveren. Het Vietnamese virus mocht zich niet verspreiden in de regio, en vooral niet naar het hulpbronnenrijke Indonesië. Japan, de superdomino in de terminologie van historicus en Azië-specialist John Dower, zou het industriële en commerciële centrum kunnen worden van een onafhankelijke nieuwe orde naar het model van het Japanse keizerrijk waar dat land recent zo hard voor had gestreden. Dat zou hebben betekend dat de VS de oorlog in de Stille Zuidzee hadden verloren, en dat was in 1950 geen optie. Het antwoord lag voor de hand en werd ook globaal gerealiseerd: Vietnam moest worden vernietigd en omringd door militaire dictaturen die de verspreiding van de “besmetting” konden verhinderen.

Terugblikkend bedacht McGeorge Bundy, nationaal veiligheidsadviseur onder Kennedy en Johnson, dat Washington de Vietnamoorlog in 1965 had kunnen beëindigen. In dat jaar was de dictatuur van Soeharto in Indonesië geïnstalleerd, ten koste van gigantische bloedbaden die de CIA vergeleek met de misdaden van Hitler, Stalin en Mao. Die van Soeharto werden euforisch verwelkomd omdat de “schrikbarende slachting,” zoals de pers het vrolijk omschreef, een einde maakte aan de dreiging van besmetting en daarenboven de rijke hulpbronnen van Indonesië toegankelijk maakte voor westerse exploitatie. Sindsdien was de oorlog in Vietnam volgens Bundy achteraf gezien overbodig.

Hetzelfde ging op in Latijns-Amerika in dezelfde jaren: virus na virus werd aangevallen en ofwel vernietigd of tot op het bot verzwakt. Sinds de jaren 60 kende dit werelddeel een plaag van onderdrukking zonder voorgaande. In de jaren 80 onder Reagan breidde de repressie zich uit naar Midden-Amerika.

Het Midden-Oosten toont een overeenkomstig beeld. De unieke relatie tussen de VS en Israel ontstond in 1967, toen Israel Egypte, het centrum van seculier Arabisch nationalisme, verpletterend versloeg[2]. Die overwinning leverde VS-bondgenoot Saoedi Arabië, dat met Egypte in een militair conflict in Jemen verwikkeld was, een zekere bescherming op. Saoedi Arabië is allicht de meest extreemradicale fundamentalistische Islamitische staat. Het land stelt zich bovendien missionair op, geeft gigantische sommen geld uit om zijn Wahhabi-Salafi doctrines buiten zijn grenzen uit te dragen. Men bedenke dat de VS, net als Groot-Brittannië, geneigd waren radicaal fundamentalistische Islam te steunen, als weerwerk tegen seculier nationalisme, weer men meer dreiging in zag voor onafhankelijkheid en besmetting.

De waarde van geheimhouding

De geschiedenis leert dat de standaarddoctrine van weinig waarde is. Veiligheid in de normale zin van het woord is geen factor van betekenis in beleidsontwikkeling. Maar over welke veiligheid spreken we dan, veiligheid voor wie? Het antwoord is: veiligheid voor de staatsmacht. Een voorbeeld: in mei steunden de VS een Veiligheidsraadresolutie die het Internationale Strafhof opriep oorlogsmisdaden in Syrië te onderzoeken, maar onder voorwaarde dat van een onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden door Israel geen sprake kon zijn, of door Washington. Die laatste toevoeging was eigenlijk overbodig: de VS zijn het enige land dat immuun is voor het internationale rechtssysteem. Er bestaat zelfs een wet die de president machtigt om elke Amerikaan die in Den Haag terecht moet staan gewapenderhand te “redden”. In Europa wordt dit wel de “Nederlandse invasiewet” genoemd. Een mooi staaltje van de beveiliging van de Amerikaanse staatsmacht.

Maar tegen wie moet die dan beschermd worden? Alles wijst erop dat de grootste zorg van de regering de beveiliging is van de staatsmacht tegen de bevolking. Geheimhouding door de overheid stoelt zelden op een oprechte behoefte aan beveiliging, maar is wel dienstig om de bevolking onkundig te houden. En dat op goede gronden, die helder werden uitgelegd door de prominente progressieve wetenschapper en overheidsadviseur Samuel Huntington: “De mensen die in de VS aan de knoppen zitten moeten macht ontwikkelen die de mensen voelen maar niet zien. Macht blijft sterk als die in het duister blijft; bij zonlicht begint die te verdampen.” Die uitspraak dateert van 1981, toen de Koude Oorlog opflakkerde, en vermeldt tevens dat “je misschien [interventie of ander militair optreden] zodanig moet verkopen dat de verkeerde indruk ontstaat dat je tegen de Sovjet-Unie optreedt. Dat is wat de VS doen sinds de Truman Doctrine.”

Deze kernwaarheden komen zelden aan de orde, maar geven inzicht in staatsmacht en beleid, zaken die we tot de dag van vandaag herkennen. Staatsmacht moet worden beschermd tegen zijn binnenlandse vijand.

Paradoxaal genoeg is de bevolking niet veilig voor de staatsmacht. Een goed voorbeeld is de radicale aanval op de Grondwet door het gigantische spionageprogramma van de regering-Obama, onder het mom van “nationale veiligheid.”

Toen de NSA-spionage door Edward Snowdon werd onthuld stelde men dat het programma 54 terroristische acties had voorkomen. Na onderzoek werd dat cijfer teruggebracht tot een tiental. Maar vervolgens bleek dat er eigenlijk maar één geval was: iemand had $8.500 overgemaakt naar Somalië. Ziedaar de totale opbrengst van de omvangrijke aanslag op de Grondwet en op al die anderen overal ter wereld.

De houding van de Britten is opmerkelijk. In 2007 vroeg de Britse overheid de NSA om “de mobiele telefoonnummers, faxnummers, emails en IP-adressen van elke Britse burger te analyseren en vast te leggen die het sleepnet had opgevangen,” zo onthulde de Guardian. Zoveel belang hecht dus een overheid aan de privacy van zijn eigen burgers en aan de eisen van Washington.

Maar ook privémacht moet worden beschermd. Als voorbeeld dienen hier de gigantische handelsakkoorden die worden onderhandeld, de Trans-Pacific Partnership (TPP) en de Transatlantic Trade and Investment Pact (TTIP). Het zijn geheime onderhandelingen, maar via de honderden juristen die de gedetailleerde clausules opstellen lekt er wel eens wat uit. Op grond daarvan mogen we aannemen dat deze akkoorden net als de North American Free Trade Agreement (NAFTA) en andere overeenkomsten geen vrijhandelsovereenkomsten zijn, zelfs geen handelsovereenkomsten, maar vooral overeenkomsten die de rechten van investeerders moeten waarborgen.

Opnieuw, veiligheid is van cruciaal belang ter bescherming van de voornaamste binnenlandse clientèle van de regering: het bedrijfsleven.

De laatste eeuw van de menselijke beschaving?

Er zijn nog talloze andere voorbeelden, teveel om op te noemen, feiten die onomstotelijk vaststaan en op de lagere school in vrije samenlevingen zouden [moeten] worden behandeld. Met andere woorden, er is bewijs te over dat de afscherming van staatsmacht tegen de bevolking en het verzekeren van geconcentreerde privémacht de motieven zijn achter overheidsbeleid. Sommige voorbeelden duiden erop dat het in feite iets genuanceerder is, maar het beeld benadert de gemiddelde realiteit, die haaks staat op de standaard doctrine die wij krijgen voorgeschoteld.

En hoe is het dan gesteld met de veiligheid van de bevolking? Dit is een marginale kwestie voor de beleidsmakers. Twee belangrijke hedendaagse voorbeelden[3] kunnen dat illustreren: opwarming van de aarde en kernwapens. Elk weldenkend mens weet dat dit onheilspellende bedreigingen zijn. En toch is het overheidsbeleid gericht op het opvoeren van deze bedreigingen, in het belang van de elementaire bekommernissen: bescherming van de staatsmacht en de geconcentreerde privémacht die grosso modo het overheidsbeleid stuurt.

In de VS wordt enthousiast gereageerd op “100 jaar energie-onafhankelijkheid” nu het land “het Saoedi-Arabië van de volgende eeuw” wordt, maar dit wordt misschien eerder de laatste eeuw van de menselijke beschaving. De jubelstemming illustreert dat men zich bekommert om veiligheid, maar niet voor de bevolking. Het toont ook de morele opvatting van hedendaags Anglo-Amerikaans staatskapitalisme: het lot van onze kleinkinderen valt weg tegen het profijtbeginsel. Een conclusie die nog wordt versterkt als men ziet hoeveel geld het bedrijfsleven steekt in hun PR-machines om de mensen ervan te overtuigen dat opwarming van de aarde helemaal geen probleem is. De campagnes leveren warempel nog resultaat op ook: in de VS wordt aanzienlijk milder dan elders gedacht over de klimaatsproblematiek.

Volgens de Columbia Journalism Review ligt de mediadoctrine “fair en evenwichtig” aan dit resultaat ten grondslag. Plaatst een krant een conclusie die door 97% van de wetenschappers wordt gedeeld, dan moet het een tegenartikel van de energielobby plaatsen. Maar de doctrine wordt selectief toegepast. Schildert een blad de Russische president Putin af als crimineel wegens de aanhechting van de Krim, dan moet het absoluut niet een tegenartikel publiceren dat Rusland heel wat betere argumenten heeft dan de VS honderd jaar geleden bij de annexatie van zuid-oost Cuba, inclusief de belangrijkste haven, en Washington de Cubaanse eis om het gebied te ontruimen stelselmatig naast zich neerlegt[4]. Er zijn nog talloze andere voorbeelden. De doctrine wordt toegepast als het gaat om de belangen van geconcentreerde privémacht, niet elders.

Het kernwapen-thema is even interessant, en angstwekkend. Vanaf het begin was de veiligheid van de bevolking van geen enkel belang. Volgens generaal Lee Butler, de laatste chef van het met kernwapens uitgeruste Amerikaanse Strategic Air Command, hebben we tot dusverre de nucleaire eeuw overleefd “door een samenspel van vakmanschap, geluk en goddelijk ingrijpen, en ik vermoed vooral het laatste .” Wij kunnen toch niet blijven rekenen op goddelijke interventie nu beleidsmakers roulette spelen met het lot van de mensheid.

Vandaag staan wij voor de meest onheilspellende beslissing in de geschiedenis van de mensheid. Er zijn heel wat problemen die wij moeten aanpakken, maar twee zijn primordiaal: de vernietiging van ons milieu, en kernoorlog. Voor het eerst in de geschiedenis zien wij de mogelijk onder ogen dat elke kans op een menswaardig bestaan wordt tenietgedaan, en dat ook nog eens in de nabije toekomst. Alleen al om deze reden is het essentieel om elke ideologische afweging te laten rusten en eerlijk en realistisch de vraag onder ogen te zien hoe het beleid wordt bepaald en wat we kunnen doen om bij te sturen voor het te laat is.

Among Chomsky’s recent books are Hegemony or Survival, Failed States, Power Systems, Occupy, and Hopes and Prospects. His latest book, Masters of Mankind, will be published soon by Haymarket Books, which is also reissuing twelve of his classic books in new editions over the coming year. His website is www.chomsky.info.


[2] Israel stelt deze zgn. Zesdaagse Oorlog stelselmatig voor als een defensieve oorlog. In werkelijkheid ging het om een aanvalsoorlog, die niet werd ondernomen vanwege een existentiële bedreiging, maar omdat het Egyptische leger niet voorbereid was en het een kans was om het opnieuw te vernietigen. Zie de tweede mythe in het artikel Miko Peled: een gedeeld vaderland voor Israëli’s en Palestijnen.
[3] Twee aanvullende voorbeelden van de redactie. Wetenschappers brengen Monsanto’s herbicide Roundup in verband met een nierziekte-epidemie  in Centraal Amerika, Sri Lanka en India, maar Washington houdt Monsanto hardnekkig de hand boven het hoofd. Fracking naar aardgas dat grondwater vergiftigt, mensen ziek maakt en meer dan steenkool bijdraagt aan opwarming van de aarde krijgt groen licht van de overheid, zowel de uitvoerende als de rechterlijke macht..
[4] Intussen haalt Rusland de banden met Cuba aan. Het scheldt $32 miljard Cubaanse schuld kwijt, Rosneft helpt bij de exploratie naar olie in Cubaanse wateren en er zijn besprekingen gestart over het installeren van een Russische marinebasis in Cuba.

Geen opmerkingen: