Chomsky’s samenvattende kritiek op het Amerikaans beleid
Noam
Chomsky (°1928) is emeritus professor aan het Massachusetts Institute of Technology.
Als linguïst
staat hij bekend voor zijn theorie van de universele grammatica die
ervan uitgaat dat alle mensen een aangeboren taalvermogen delen. Chomsky is ook
één van de meest gezaghebbende politieke commentatoren in de VS. Voor de rest
van de wereld werd hij sinds zijn kritiek op de Vietnam-oorlog
(1955-1975) de ‘alternatieve’
stem uit de VS. In zijn talloze boeken, artikelen en optredens uit
hij kritiek op het agressieve optreden van supermogendheid Amerika in de wereld
en op de manier waarop overheid, zakenwereld en media de publieke opinie
manipuleren en beheersen.
Op de Amerikaanse politieke weblog Tomdispatch verscheen 1 juli 2014
Chomsky’s artikel “Whose Security? How Washington Protects Itself
and the Corporate Sector”, waarin de
auteur een veelomvattend overzicht geeft van zijn politieke gedachtengoed.
Gegeven het belang van de thema’s die Chomsky aansnijdt volgt hieronder een
gecondenseerde bewerking in het Nederlands.
Veiligheid voor wie? Hoe Washington zichzelf en het
bedrijfsleven beschermt.
Voor politieke wetenschappers, bewindslieden en
publiek is de belangrijkste opdracht van hun overheid om veiligheid te
verzekeren. En al even algemeen is de opvatting dat sinds 1945 de Russische
dreiging de belangrijkste bekommernis van de VS en bondgenoten was. Die
doctrine blijkt echter ondeugdelijk: nadat de Russische dreiging in 1989
verdween bleef alles bij het oude. In dat jaar vielen de VS onscrupuleus Panama binnen om een vazallenregering te installeren, waarbij vermoedelijk
duizenden doden vielen.
In de Panama case kon Washington het militair ingrijpen
niet rechtvaardigen door te verwijzen naar de Russische dreiging. De valse
voorwendselen die men nu inriep prikt men gemakkelijk door. De Amerikaanse media
die de overwinning bejubelden gingen voorbij aan de grove schending van het
internationaal recht en de kritiek uit de wereld, met Latijns-Amerika voorop.
De Amerikaanse media bleef even ongegeneerd doof voor het Amerikaanse veto
tegen de veroordeling in de VN-Veiligheidsraad, een unanieme veroordeling, de onthouding
van Groot-Brittannië daargelaten.
Van El
Salvador tot de Russische grens
Na de Koude
Oorlog stelde Bush Sr een nieuw nationaal veiligheidsbeleid met annex defensiebegroting
op die neerkwam op vrijwel ongewijzigd beleid. Amerika had een technologisch
superieure krijgsmacht nodig met een omvang gelijk aan die van de rest van de
wereld gezamenlijk. De vijand was niet langer de Sovjet-Unie, maar het groeiende
“technologisch kunnen” van de Derde Wereld. De defensie-industrie moest in
stand blijven, een eufemisme voor hoogtechnologische ondernemingen die leven van
staatssteun in “de vrije Amerikaanse markt.” Het Midden-Oosten stond centraal.
Washington moest interventietroepen aanhouden in deze cruciale regio waar de
problemen “niet Rusland konden worden aangewreven.” Een impliciete erkenning
dat - 50 jaar bedrog ten spijt - het niet om de Russen ging, maar om “radicaal
nationalisme,” in werkelijkheid onafhankelijk, “ongehoorzaam” nationalisme.
Na de val
van de Berlijnse muur valt een andere gebeurtenis op: El Salvador - afgezien
van de speciale categorie Israël-Egypte - de belangrijkste begunstigde van
Amerikaanse militaire steun en een land met één van de slechtste mensenrechtensituaties
ter wereld. De legerleiding gaf de Atlacatl Brigade opdracht een aanval uit te voeren
op de Jezuïetenuniversiteit om
daar zes Latijns-Amerikaanse topintellectuelen om te brengen, waaronder de
rector, pater Ignacio Ellacuría, en alle getuigen. De Brigade was juist terug
van een speciale contraguerillatraining in de VS en had al een bloedig spoor
van duizenden slachtoffers achtergelaten, het type mensen die ook elders in de
regio geviseerd werden door de - door Amerikanen aangestuurde - staatsterreur.
In Europa
ging Sovjetpresident Mikhail Gorbachev akkoord met de Duitse hereniging binnen
de NAVO, een vijandige militair alliantie. In het licht van de recente
geschiedenis een uiterst verbazingwekkende concessie. Als tegenprestatie
verbonden president Bush en buitenlandminister James Baker zich ertoe de NAVO
geen centimeter naar het Oosten op te schuiven. Wat we zagen was dat de NAVO
zich prompt uitbreidde naar Oost-Duitsland. Toen Gorbachev woedend protesteerde
kreeg hij van Washington te horen dat het slechts ging om een mondelinge
toezegging en als zodanig niet van kracht. Dat hij zo naïef was geweest om
Amerikaanse leiders op hun woord te geloven was zijn probleem. Ook elders in
het Westen maalde men niet om de opschuiving van de NAVO. President Clinton
schoof de NAVO op tot aan de grenzen met Rusland. Vandaag staat de wereld voor
een ernstige crisis die het directe gevolg is van dit beleid.
Uitbuiting
van de armen, het is zo verleidelijk
Gedeclassificeerde
documenten vormen een rijke bron over de werkelijke motieven van Amerikaanse
leiders. Op een door de VS uitgeschreven conferentie van landen uit het
Westelijke Halfrond in Mexico in 1945 drukte Washington “Een Economisch
handvest van Noord- en Zuid-Amerika” door, dat economisch nationalisme “in elke
vorm” moest uitbannen. Maar economisch nationalisme in de VS, waar de economie
zwaar leunt op massale staatsinterventie, moest wel kunnen. De uitbanning van
economisch nationalisme voor anderen stond haaks op het Latijns-Amerikaanse
standpunt, dat Washington omschreef als “de filosofie van het Nieuwe
Nationalisme [dat] gericht is op herverdeling en verhoging van de
levensstandaard van de massa.”
Analisten
verduidelijkten: “Voor Latijns-Amerikanen moet het in de eerste plaats de
bevolking zijn die profiteert van de ontwikkeling van de nationale
[natuurlijke] rijkdommen.” Dat past vanzelfsprekend niet in het Amerikaanse
plaatje. Voor Washington moeten eerst en vooral de Amerikaanse investeerders
profiteren. Latijns-Amerika moet zijn dienstenfunctie vervullen. Het werelddeel
moest voor zowel de regering-Truman als voor die van Eisenhower geen “overmatige industriële ontwikkeling”
ondergaan die Amerikaanse belangen konden schaden. Brazilië mocht dus
laag-kwalitatief staal produceren waar Amerikaanse ondernemingen zich niet mee
bezig hielden, maar het land zou de drempel van “overmatig” overschrijden mocht
het met Amerikaanse ondernemingen concurreren.
Dit soort
Amerikaanse bekommernissen zijn algemeen sinds de Tweede Wereldoorlog. Het door
de VS gedomineerde wereldsysteem werd bedreigd door “radicale en nationalistische
regimes” die tegemoet komen aan de druk van burgers om het land zich
onafhankelijk te laten ontwikkelen. Die bekommernis leidde tot de omverwerping
van democratische regeringen in Iran en Guatemala in 1953 en 1954, en talloze
andere. In het geval van Iran vreesde men ook de impact van een onafhankelijk
Iran op Egypte, dat zich verzette tegen Britse koloniale praktijken. Guatemala
had zich niet enkel “schuldig” gemaakt aan een democratische staatsvorm waarin
boeren het voor het zeggen hadden gekregen en de positie van de United Fruit Company werd bedreigd,
Washington vreesde ook voor arbeidsonrust in naburige, door de VS gesteunde,
dictaturen.
In beide
gevallen reiken de gevolgen tot vandaag. Er gaat sinds 1953 letterlijk geen dag
voorbij of de VS foltert de Iraanse bevolking. Guatemala blijft behept met één
van de ergste schrikbewinden ter wereld. Nog altijd moeten Maya’s vluchten voor
het aan genocide grenzende militaire optreden van hun overheid. Zoals de
Oxfam-verantwoordelijke, een Guatemalteekse arts, onlangs optekende:
“De politieke, sociale en economische context
verslechtert dramatisch. De aanvallen op verdedigers van mensenrechten zijn het
afgelopen jaar met 300% gestegen. Er zijn duidelijke bewijzen voor een zeer
goed georganiseerde strategie van de privésector en het leger. Die hebben het
binnen de regering voor het zeggen en doen er alles aan om de status quo te
handhaven en het economisch model van uitbuiting op te leggen. Het drama is
compleet: mensen worden van hun land verdreven ten voordele van mijnbouw,
palmolie- en rietsuikerplantages. De volksbeweging die hun gronden en rechten
verdedigt wordt gecriminaliseerd, veel van hun leiders zijn opgesloten en
anderen omgebracht.”
Niets van
dit alles sijpelt door naar de VS, en de duidelijke reden daarvan blijft verzwegen.
In de
jaren 50 mopperden president Eisenhower en buitenlandminister Foster Dulles dat
de communisten een oneerlijk voordeel hadden omdat zij “de massa’s konden
bespelen” en “massabewegingen naar hun hand konden zetten, iets wat wij niet
kunnen. Het zijn precies de arme mensen die zij aanspreken, en al wat ze willen
is de rijken plunderen.”
Het
dilemma is dus: de VS slagen er niet in de armen ervan te overtuigen dat de
rijken de armen moeten uitkleden.
Het
Cubaanse voorbeeld
Het patroon
wordt duidelijk in Cuba. Slechts enkele maanden na de onafhankelijkheid in 1959
begonnen de militaire aanvallen. Nadat de regering-Eisenhower besloot tot een
putch installeerde de kersverse president Kennedy een studiecommissie Latijns-Amerika
onder leiding van de historicus Arthur Schlesinger. Die wees de president op de
dreiging in het Castro-idee om de zaken in eigen hand te nemen. Dat idee sprak
de bevolking elders in Latijns-Amerika sterk aan, waar “de verdeling van grond
en andere rijkdommen de bezittende klassen sterk bevoorrechtte, en armen en
kansarmen, geïnspireerd door de Cubaanse revolutie, kansen eisen om een
fatsoenlijk bestaan op te bouwen.”
De CIA
deed ook een duit in het zakje: “De invloed van het ‘Castroisme’ vloeit niet
voort uit Cubaanse [economische] macht, maar Castro spreekt aan omdat de
sociale en economische situatie in heel Latijns-Amerika verzet tegen het
heersende gezag uitlokt en aanzet tot radicale verandering,” waarvoor zijn Cuba
een model biedt. Kennedy was bang dat Russische ontwikkelingshulp van Cuba een “showcase”
voor ontwikkeling kon maken waardoor de Sovjets in Latijns-Amerika de bovenhand
konden krijgen.
En het
ministerie van Buitenlandse Zaken waarschuwde dat “het voornaamste gevaar van
Castro is gelegen in de impact die zijn regime heeft op de linkse beweging in
veel Latijns-Amerikaanse landen. Castro toont dat men de VS kan trotseren,
waarmee hij bijna anderhalve eeuw beleid voor het halfrond tenietdoet”, te
weten sinds de Monroe-doctrine van 1823 waarmee de VS aankondigden het halfrond
te zullen domineren. Toentertijd was het plan om Cuba te veroveren, wat werd
doorkruist door de Britse vijand. Maar de grondlegger van de doctrine, John
Quincy Adams, verklaarde dat de VS Cuba vroeger of later in handen zouden
krijgen door “de wetten van politieke zwaartekracht.”
Adams’s voorspeling
kwam in 1898 uit. De VS vielen Cuba binnen onder het mom van een
bevrijdingsactie. In werkelijkheid kwam Cuba van de regen in de drup: het
eiland ontworstelde zich aan de Spaanse kolonisator, maar werd vervolgens een
“virtuele [Amerikaanse] kolonie,” om de historici Ernest May en Philip Zelikow
te citeren. Sindsdien stond het land bloot aan zware Amerikaanse terroristische
oorlogen, vooral tijdens Kennedy, en aan economische wurging. De smoes was dat
de VS zich moesten verdedigen tegen de Russische dreiging, een absurde uitleg
die niemand echter betwistte. Nog absurder is het dat na het verdwijnen van
elke denkbare Russische dreiging het Amerikaanse Cuba-beleid[1]
alleen maar werd verhard. Die nieuwe situatie zou toch een serieus debat hebben
moeten uitlokken over de validiteit van de doctrine. Maar verder dan een
discussie in de marge kwam het niet.
Het virus
van nationalisme
Henry
Kissinger beschreef onafhankelijk nationalisme als een “virus” dat “besmetting
zou kunnen verspreiden”. Kissinger duidde op het Chili van Salvador
Allende. Het virus was het idee dat een parlementaire weg zou kunnen
leiden tot een socialistische democratie. Die dreiging moest worden bestreden
door uitroeiing van het virus en vaccinatie van de geïnfecteerden, lees:
installatie van moorddadige nationale veiligheidsstaten.
Dat lukte
in Chili, maar de ideologie gold wereldwijd. Men denke aan de bestrijding van
het nationalisme in Vietnam en de steun aan de Franse poging om zijn voormalige
kolonie te heroveren. Het Vietnamese virus mocht zich niet verspreiden in de
regio, en vooral niet naar het hulpbronnenrijke Indonesië. Japan, de superdomino
in de terminologie van historicus en Azië-specialist John Dower, zou het industriële en
commerciële centrum kunnen worden van een onafhankelijke nieuwe orde naar het
model van het Japanse keizerrijk waar dat land recent zo hard voor had
gestreden. Dat zou hebben betekend dat de VS de oorlog in de Stille Zuidzee
hadden verloren, en dat was in 1950 geen optie. Het antwoord lag voor de hand
en werd ook globaal gerealiseerd: Vietnam moest worden vernietigd en omringd
door militaire dictaturen die de verspreiding van de “besmetting” konden
verhinderen.
Terugblikkend
bedacht McGeorge Bundy, nationaal veiligheidsadviseur onder Kennedy en Johnson,
dat Washington de Vietnamoorlog in 1965 had kunnen beëindigen. In dat jaar was
de dictatuur van Soeharto in Indonesië geïnstalleerd, ten koste van gigantische
bloedbaden die de CIA vergeleek met de misdaden van Hitler, Stalin en Mao. Die
van Soeharto werden euforisch verwelkomd omdat de “schrikbarende slachting,”
zoals de pers het vrolijk omschreef, een einde maakte aan de dreiging van
besmetting en daarenboven de rijke hulpbronnen van Indonesië toegankelijk
maakte voor westerse exploitatie. Sindsdien was de oorlog in Vietnam volgens
Bundy achteraf gezien overbodig.
Hetzelfde
ging op in Latijns-Amerika in dezelfde jaren: virus na virus werd aangevallen
en ofwel vernietigd of tot op het bot verzwakt. Sinds de jaren 60 kende dit
werelddeel een plaag van onderdrukking zonder voorgaande. In de jaren 80 onder
Reagan breidde de repressie zich uit naar Midden-Amerika.
Het
Midden-Oosten toont een overeenkomstig beeld. De unieke relatie tussen de VS en
Israel ontstond in 1967, toen Israel Egypte, het centrum van seculier Arabisch
nationalisme, verpletterend versloeg[2].
Die overwinning leverde VS-bondgenoot Saoedi Arabië, dat met Egypte in een
militair conflict in Jemen verwikkeld was, een zekere bescherming op. Saoedi
Arabië is allicht de meest extreemradicale fundamentalistische Islamitische
staat. Het land stelt zich bovendien missionair op, geeft gigantische sommen
geld uit om zijn Wahhabi-Salafi doctrines buiten zijn grenzen uit te dragen.
Men bedenke dat de VS, net als Groot-Brittannië, geneigd waren radicaal
fundamentalistische Islam te steunen, als weerwerk tegen seculier nationalisme,
weer men meer dreiging in zag voor onafhankelijkheid en besmetting.
De waarde
van geheimhouding
De
geschiedenis leert dat de standaarddoctrine van weinig waarde is. Veiligheid in
de normale zin van het woord is geen factor van betekenis in
beleidsontwikkeling. Maar over welke veiligheid spreken we dan, veiligheid voor
wie? Het antwoord is: veiligheid voor de staatsmacht. Een voorbeeld: in mei
steunden de VS een Veiligheidsraadresolutie die het Internationale Strafhof
opriep oorlogsmisdaden in Syrië te onderzoeken, maar onder voorwaarde dat van
een onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden door Israel geen sprake kon zijn,
of door Washington. Die laatste toevoeging was eigenlijk overbodig: de VS zijn
het enige land dat immuun is voor het internationale rechtssysteem. Er bestaat
zelfs een wet die de president machtigt om elke Amerikaan die in Den Haag
terecht moet staan gewapenderhand te “redden”. In Europa wordt dit wel de
“Nederlandse invasiewet” genoemd. Een mooi staaltje van de beveiliging van de
Amerikaanse staatsmacht.
Maar
tegen wie moet die dan beschermd worden? Alles wijst erop dat de grootste zorg
van de regering de beveiliging is van de staatsmacht tegen de bevolking.
Geheimhouding door de overheid stoelt zelden op een oprechte behoefte aan
beveiliging, maar is wel dienstig om de bevolking onkundig te houden. En dat op
goede gronden, die helder werden uitgelegd door de prominente progressieve
wetenschapper en overheidsadviseur Samuel Huntington: “De mensen die in de VS
aan de knoppen zitten moeten macht ontwikkelen die de mensen voelen maar niet
zien. Macht blijft sterk als die in het duister blijft; bij zonlicht begint die
te verdampen.” Die uitspraak dateert van 1981, toen de Koude Oorlog
opflakkerde, en vermeldt tevens dat “je misschien [interventie of ander
militair optreden] zodanig moet verkopen dat de verkeerde indruk ontstaat dat
je tegen de Sovjet-Unie optreedt. Dat is wat de VS doen sinds de Truman Doctrine.”
Deze kernwaarheden
komen zelden aan de orde, maar geven inzicht in staatsmacht en beleid, zaken
die we tot de dag van vandaag herkennen. Staatsmacht moet worden beschermd
tegen zijn binnenlandse vijand.
Paradoxaal
genoeg is de bevolking niet veilig voor de staatsmacht. Een goed voorbeeld is
de radicale aanval op de Grondwet door het gigantische spionageprogramma van de
regering-Obama, onder het mom van “nationale veiligheid.”
Toen de NSA-spionage
door Edward Snowdon werd onthuld stelde men dat het programma 54 terroristische
acties had voorkomen. Na onderzoek werd dat cijfer teruggebracht tot een
tiental. Maar vervolgens bleek dat er eigenlijk maar één geval was: iemand had $8.500
overgemaakt naar Somalië. Ziedaar de totale opbrengst van de omvangrijke
aanslag op de Grondwet en op al die anderen overal ter wereld.
De
houding van de Britten is opmerkelijk. In 2007 vroeg de Britse overheid de NSA
om “de mobiele telefoonnummers, faxnummers, emails en IP-adressen van elke
Britse burger te analyseren en vast te leggen die het sleepnet had opgevangen,”
zo onthulde de Guardian. Zoveel belang hecht dus een overheid aan de privacy
van zijn eigen burgers en aan de eisen van Washington.
Maar ook
privémacht moet worden beschermd. Als voorbeeld dienen hier de gigantische
handelsakkoorden die worden onderhandeld, de Trans-Pacific
Partnership (TPP) en de Transatlantic Trade and Investment Pact (TTIP). Het
zijn geheime onderhandelingen, maar via de honderden juristen die de gedetailleerde
clausules opstellen lekt er wel eens wat uit. Op grond daarvan mogen we
aannemen dat deze akkoorden net als de North American Free Trade Agreement
(NAFTA) en andere overeenkomsten geen vrijhandelsovereenkomsten zijn, zelfs
geen handelsovereenkomsten, maar vooral overeenkomsten die de rechten van
investeerders moeten waarborgen.
Opnieuw,
veiligheid is van cruciaal belang ter bescherming van de voornaamste
binnenlandse clientèle van de regering: het bedrijfsleven.
De
laatste eeuw van de menselijke beschaving?
Er zijn
nog talloze andere voorbeelden, teveel om op te noemen, feiten die
onomstotelijk vaststaan en op de lagere school in vrije samenlevingen zouden [moeten]
worden behandeld. Met andere woorden, er is bewijs te over dat de afscherming
van staatsmacht tegen de bevolking en het verzekeren van geconcentreerde privémacht
de motieven zijn achter overheidsbeleid. Sommige voorbeelden duiden erop dat
het in feite iets genuanceerder is, maar het beeld benadert de gemiddelde realiteit,
die haaks staat op de standaard doctrine die wij krijgen voorgeschoteld.
En hoe is
het dan gesteld met de veiligheid van de bevolking? Dit is een marginale
kwestie voor de beleidsmakers. Twee belangrijke hedendaagse voorbeelden[3]
kunnen dat illustreren: opwarming van de aarde en kernwapens. Elk weldenkend
mens weet dat dit onheilspellende bedreigingen zijn. En toch is het
overheidsbeleid gericht op het opvoeren van deze bedreigingen, in het belang
van de elementaire bekommernissen: bescherming van de staatsmacht en de
geconcentreerde privémacht die grosso modo het overheidsbeleid stuurt.
In de VS
wordt enthousiast gereageerd op “100 jaar energie-onafhankelijkheid” nu het
land “het Saoedi-Arabië van de volgende eeuw” wordt, maar dit wordt misschien
eerder de laatste eeuw van de menselijke beschaving. De jubelstemming illustreert
dat men zich bekommert om veiligheid, maar niet voor de bevolking. Het toont
ook de morele opvatting van hedendaags Anglo-Amerikaans staatskapitalisme: het
lot van onze kleinkinderen valt weg tegen het profijtbeginsel. Een conclusie
die nog wordt versterkt als men ziet hoeveel geld het bedrijfsleven steekt in
hun PR-machines om de mensen ervan te overtuigen dat opwarming van de aarde
helemaal geen probleem is. De campagnes leveren warempel nog resultaat op ook:
in de VS wordt aanzienlijk milder dan elders gedacht over de
klimaatsproblematiek.
Volgens
de Columbia Journalism Review ligt de mediadoctrine “fair en
evenwichtig” aan dit resultaat ten grondslag. Plaatst een krant een conclusie
die door 97% van de wetenschappers wordt gedeeld, dan moet het een tegenartikel
van de energielobby plaatsen. Maar de doctrine wordt selectief toegepast.
Schildert een blad de Russische president Putin af als crimineel wegens de
aanhechting van de Krim, dan moet het absoluut niet een tegenartikel publiceren
dat Rusland heel wat betere argumenten heeft dan de VS honderd jaar geleden bij
de annexatie van zuid-oost Cuba, inclusief de belangrijkste haven, en Washington
de Cubaanse eis om het gebied te ontruimen stelselmatig naast zich neerlegt[4]. Er
zijn nog talloze andere voorbeelden. De doctrine wordt toegepast als het gaat
om de belangen van geconcentreerde privémacht, niet elders.
Het
kernwapen-thema is even interessant, en angstwekkend. Vanaf het begin was de
veiligheid van de bevolking van geen enkel belang. Volgens generaal Lee Butler,
de laatste chef van het met kernwapens uitgeruste Amerikaanse Strategic Air Command, hebben we tot
dusverre de nucleaire eeuw overleefd “door een samenspel van vakmanschap, geluk
en goddelijk ingrijpen, en ik vermoed vooral het laatste .” Wij kunnen toch
niet blijven rekenen op goddelijke interventie nu beleidsmakers roulette spelen
met het lot van de mensheid.
Vandaag
staan wij voor de meest onheilspellende beslissing in de geschiedenis van de
mensheid. Er zijn heel wat problemen die wij moeten aanpakken, maar twee zijn
primordiaal: de vernietiging van ons milieu, en kernoorlog. Voor het eerst in
de geschiedenis zien wij de mogelijk onder ogen dat elke kans op een menswaardig
bestaan wordt tenietgedaan, en dat ook nog eens in de nabije toekomst. Alleen
al om deze reden is het essentieel om elke ideologische afweging te laten
rusten en eerlijk en realistisch de vraag onder ogen te zien hoe het beleid
wordt bepaald en wat we kunnen doen om bij te sturen voor het te laat is.
Among Chomsky’s recent books are Hegemony
or Survival, Failed States, Power Systems, Occupy,
and Hopes and Prospects. His latest book, Masters of Mankind, will be published soon by
Haymarket Books, which is also reissuing twelve of his classic books in new
editions over the coming year. His website is www.chomsky.info.
[1] Zie ook de artikelen Cuba: wordt het
Amerikaanse embargo opgeheven?, Cuba: schoolvoorbeeld
van crimineel Amerikaans optreden, en Cuba: schrijnend
voorbeeld van falend Amerikaans buitenlands beleid op Geopolitiek in
perspectief.
[2] Israel stelt deze zgn. Zesdaagse Oorlog stelselmatig voor als een
defensieve oorlog. In werkelijkheid ging het om een aanvalsoorlog, die niet
werd ondernomen
vanwege een existentiële bedreiging, maar omdat het Egyptische leger niet
voorbereid was en het een kans was om het opnieuw te vernietigen. Zie de tweede mythe in het artikel Miko Peled: een
gedeeld vaderland voor Israëli’s en Palestijnen.
[3] Twee aanvullende voorbeelden
van de redactie. Wetenschappers brengen Monsanto’s herbicide Roundup in verband
met een nierziekte-epidemie in Centraal
Amerika, Sri Lanka en India, maar
Washington houdt Monsanto hardnekkig de hand boven het hoofd. Fracking naar aardgas dat grondwater vergiftigt, mensen ziek maakt en
meer dan steenkool bijdraagt aan opwarming van de aarde krijgt groen licht van de overheid, zowel de uitvoerende als de rechterlijke macht..
[4] Intussen haalt
Rusland de banden met Cuba aan. Het scheldt $32 miljard Cubaanse schuld kwijt, Rosneft
helpt bij de exploratie naar olie in Cubaanse wateren en er zijn besprekingen
gestart over het installeren van een Russische marinebasis in Cuba.
Abonneren op:
Posts (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten