woensdag 30 januari 2013

Hoe Obama lessen kan trekken uit de decennialange bemoeienis met Iran

        

Op 20 januari 2013 begon president Barack Obama aan zijn tweede termijn. De president is er zich terdege van bewust dat er van zijn ambitieuze agenda bij zijn aantreden in 2009 om de Amerikaanse invloed en het imago van de VS in de wereld te herstellen niets in huis is gekomen. Hij heeft dan wel de oorlog in Irak beëindigd, maar de “oorlog uit noodzaak” in Afghanistan niet gewonnen. En van nucleaire ontwapening is niet veel meer terechtgekomen dan de ratificatie van het nieuwe Start-verdrag met Rusland. Obama heeft de Amerikaans-Russische relaties laten verzuren, onder andere door de Amerikaanse plannen voor een raketschild in Europa, kijkt terug op een serie mislukte pogingen om de dialoog aan te gaan met tegenstanders van Amerika en kan evenmin een krachtig initiatief rond de klimaatproblematiek op zijn palmares schrijven.

De president heeft laten weten dat hij terug wil naar zijn oorspronkelijke agenda, maar geeft te verstaan dat hij wel subtieler te werk te wil gaan. Hij is een ervaring rijker door de mislukte diplomatieke initiatieven rond Noord-Korea en Iran, het gebrek aan invloed van Amerika in Egypte, Pakistan en Israel, en de onthutsende realiteit van het mensenlevens en geld verslindende avontuur in Afghanistan. Men moet van hem de komende jaren dus niet direct grote verdragen verwachten, grootschalig militair ingrijpen of omvangrijke steunmaatregelen. Maar of zo’n aanpak tot resultaat kan leiden blijft de vraag. De geheime acties en bliksemaanvallen zoals de snelle oorlog in Libië en de cyberoorlog tegen Iran hebben de tegenstanders dan schade berokkend, doorslaggevend zijn die acties toch niet geweest.

Vandaag kijkt de wereld met wantrouwen naar de beloftes van de Amerikaanse president om de zaken anders aan te pakken. Zo confronteerde een student in Cairo een Amerikaanse journalist met de vraag waarom Guantanamo Bay nog altijd open was, en op een diner in Washington vroeg een Europese minister van Buitenlandse Zaken of de Amerikaanse pivot naar Azië misschien een andere term is voor het negeren van de rest van de wereld. De Amerikaanse president, die in 2009 change zo'n prominente plaats gaf in zijn verkiezingscampagne, blijft geloven in sancties tegen landen die niet aan de leiband van de VS lopen. Recent verlengde hij resoluut het ruim 50 jaar oude handelsembargo tegen Cuba “in het nationaal belang van de Verenigde Staten”. Onder de Trading With the Enemy Act van 1917 is hij in oorlogstijd bevoegd om sancties op te leggen. Maar hij had die tegen Cuba ook kunnen intrekken of verzachten. De sancties missen niet alleen hun doel, maar schenden ook de mensenrechten van Cubanen en VS-burgers.

Tot dusverre heeft de president de verwachtingen van de wereld niet kunnen inlossen. Een nieuwe koers in de relatie met tegenstanders als Cuba, Iran, Noord Korea, Myanmar en Venezuela lijkt enkel in Myanmar effect te sorteren. Het opbod tegen China blijft de grote uitdaging. In zijn tweede termijn hoopt de president de verstandhouding met deze grote rivaal te verbeteren. Maar China maakt zich steeds meer zorgen over de Amerikaanse pivot, temeer daar die gepaard gaat met een ongekend militair opbod in China’s achtertuin. De nieuwe Chinese leiders kunnen dat beleid alleen maar interpreteren als een poging het land in bedwang te houden. Dat hebben we al gezien in de vorm van verontrustende confrontaties in de regio, waarbij China in de Zuid-Chinese Zee werd opgezet tegen Vietnam en de Filippijnen, en tegen Japan in de Oost-Chinese Zee. Op korte termijn zal dit wel niet uitmonden in vijandigheden, maar de inzet van drones en cyberwapens blijft een reëel risico.

Men kan ernstige bedenkingen hebben bij de benoeming van bij John Kerry op Buitenlandse Zaken. Obama zet steevast mensen op dat soort posten die tot de Democratische rechtervleugel behoren en de Irak-oorlog steunden. Kerry is de afgelopen jaren sterk naar rechts opgeschoven. Hij verdedigde de Irak-oorlog zelfs nadat bleek dat er geen massavernietigingswapens waren. Voor hem hebben de VS het recht om zonder internationaal mandaat andere landen aan te vallen. Hij haalde scherp uit naar de VN secretaris-generaal en veegde de vloer aan met de Spaanse premier die vragen stelde bij het Amerikaanse unilateralisme. Kerry was ook niet akkoord met de uitspraak van het Internationaal Strafhof dat Israel met de bouw van de muur op Palestijns gebied de Vierde Conventie van Genève schendt. Voor Kerry was dat een anti-Israel motie. Kerry sluit zich op veel punten aan bij het gedachtegoed van de Republikeinse neoconservatieven. Naar buiten versterkt zo’n benoeming natuurlijk het beeld dat de VS boven de wet staan.

Hoewel de debatten in de Situation Room erop duiden dat de president zich bewust wordt van de beperktheid van de Amerikaanse invloed blijft neoconservatief Amerika geloven in machtsuitoefening met de harde hand. De manier waarop Amerika al tientallen jaren omgaat met Iran toont de fundamentele fouten in het denken van de politieke elite, en juist van deze geschiedenis zou de president moeten leren. Voor velen beginnen de betrekkingen tussen de VS en Iran met de gijzeling van de Amerikaanse ambassade in Teheran in 1979, waarna een groep irrationele moellahs aan de macht kwam met wie elk overleg bij voorbaat uitgesloten is. Monsters die enkel luisteren naar geweld. En die op het punt staan kernwapens te ontwikkelen en te gebruiken. Maar de werkelijkheid is dat de CIA vanuit dezelfde ambassade in 1953 de democratische regering-Mossadegh omverwierp omdat deze de Iraanse olierijkdom aan de Iraniërs wilde voorbehouden in plaats van aan buitenlandse ondernemingen.

De CIA installeerde de Sjah die de Amerikaanse wapenindustrie megawinsten bezorgde, terwijl zijn land een proeftuin werd voor geheime-dienst-technieken en mensenrechtenschendingen. Maar de Sjah verarmde en vervreemdde zijn bevolking. Een seculiere democratiegezinde revolutie bracht de Sjah in 1979 geweldloos ten val. Toen interne tegenstellingen niet snel leidden tot een nieuwe regering probeerde de CIA de Sjah aan de macht te houden, maar stuurde uiteindelijk aan op een gematigde theocratie. Nadat de Amerikaanse ambassade door een ongewapende menigte werd overgenomen sloten moellahs een deal met Amerikaanse Republikeinen om de gijzeling voort te zetten tot Carter de verkiezingen zou hebben verloren. De regering-Reagan hervatte de wapenverkopen aan Iran en maakte tegelijk wapendeals met Saddam Hussein die de oorlog tegen Iran twee termijnen Reagan kon volhouden dankzij Amerikaanse steun. En vandaag is Iran onder druk van het militair-industrieel complex doelwit van oorlogsdreiging, harde sancties en terrorisme.

De les die de Amerikaanse president uit de Iran-case moet trekken is dat het buitenland geen probleem heeft met de Westerse cultuur, maar met inmenging in hun bestuur, met het installeren van dictators die natuurlijke rijkdommen het land uitsluizen, elke vrijheid aan banden leggen en dissidenten opsluiten en martelen. Maar die les is aan de president verloren. Tijdens zijn inwijdingsspeech ter gelegenheid van zijn tweede ambtstermijn was het weer volop Amerikaans exceptionalisme:“
Amerika blijft de spil van sterke allianties in alle uithoeken van de wereld. We zullen versterkt investeren in middelen die ons moeten toelaten buitenlandse crises het hoofd te bieden. Want niemand heeft meer belang bij vrede in de wereld dan de machtigste natie. We steunen democratie, van Azië tot Afrika, van Latijns-Amerika tot het Midden-Oosten. Onze belangen en ons geweten dwingen ons om op te treden in naam van hen die naar vrijheid verlangen”, zo klonk het.

De Amerikaanse sociologieprofessor Julian Go wijst er in zijn boek Patterns of Empire: the British and American Empires, 1688 to the Present op dat imperialistisch optreden een strategie is om werelddominantie te vrijwaren, een fenomeen dat gestalte krijgt in meer openlijk militair optreden in tijden van economische teruggang. Na tien jaar oorlog in Irak en Afghanistan zal Amerika zijn imperialisme wel enkele jaren op een laag pitje zetten, maar Amerikanen hebben een kort geheugen. Als de economie verder verslechtert ten voordele van de belangrijkste rivalen ziet men snel weer overal bedreigingen die bestreden moeten worden. Het beeld is beangstigend: het militair sterkste land ter wereld geraakt economisch meer en meer in verval. Amerikaanse agressie leidt onvermijdelijk tot een escalatie tussen de wereldmachten. En dat betekent wereldoorlog. De les van The Ugly American is nog even actueel als bij de verschijning van deze politieke roman in 1958.