Samenvatting van de ontwikkelingen in de regio Palestina gedurende de laatste anderhalve eeuw
(auteur: Egbert Talens)
Deel 2: de groeistuipen van de staat Israël
Na acht maanden driftig vergaderen werd in de Algemene Vergadering van de VN op 29 november 1947 resolutie 181-II met een twee-derde meerderheid aangenomen. Het betrof een aanbeveling tot het verdelen van het voormalige Britse mandaatgebied Palestina. Die verdeling zag er als volgt uit: een Joodse Staat (56,47%), een Arabische Staat (42,88%) en (voor de duur van tien jaar) een
corpus separatum (0,65%) dat Groot-Jeruzalem omvatte. Die gekwalificeerde meerderheid was met het nodige kunst-en-vliegwerk verkregen en verdiende geen schoonheidsprijs... In Palestina zelf werd de sfeer er alleen maar grimmiger door. Aanslagen met dodelijke slachtoffers aan Joodse, niet-joodse en Britse kant bleven niet uit. De Britten zaten tussen twee vuren, want ze werden van zowel Joodse als van niet-joodse kant als partijdig beschouwd. Een bekend verschijnsel.
Was in Britse ogen aanvankelijk het verzet van Palestijns-Arabische kant het probleem, allengs zorgden ook Joodse akties ervoor dat de Mandaats-troepen daartegen moesten optreden. Daarbij stond hen een speciale wettelijke verordening ten dienste: de
Palestine (Defence) Order in Council. Die stond de Britten toe tamelijk arbitrair Palestijnse Arabieren op te pakken. Duizenden belandden in het gevang. Geen politiek-zionistische Jood die zich er druk om maakte. Maar toen vanaf 27 september 1945 ook Joden ermee te maken kregen, waren de rapen gaar en protesteerde de
Jewish Bar Association in het blad
ha Praklit (de Jurist) met: "ontzegging van fundamentele mensenrechten" en "de individuele vrijheid is ernstig in gevaar".
Wij westerlingen hoorden tamelijk veel over malversaties van Palestijns-Arabische kant. Dat Joodse ondergrondse verzetsgroepen ook raad wisten met hun tegenstanders, moge blijken uit dit onderbelicht gebleven feit: twee Britse sergeants werden, na een dagje strand bij Netanya, opgewacht en opgehangen in een bananenplantage. Voorzien van
boobytraps, hun afgesneden geslachtsdelen in de mond, vermeldde een bord om de nek: "Dit is de straf van het
Irgun Hoge Tribunaal". Kort daarvoor hadden de Britten drie Joden wegens een geslaagde boobytrap-actie veroordeeld en opgehangen.
In de wetenschap dat de Britten op 15 mei 1948 hun mandaat in Palestina zouden beëindigen, bezonnen partijen zich op die nieuwe situatie. De Palestijnse Arabieren, de oorspronkelijke bewoners van dit gebied, voelden zich in de steek gelaten. Anders lag dit voor die Joden die er sinds jaar en dag ook woonden. Met de komst van ca. 253.798 Joden tussen 1931 en 1939, en het stichten van een Joodse staat zou hun plek in Palestina echter geen gevaar lopen. Wel volgden velen de ontwikkelingen met scepsis. De doorgaans goede relaties tussen autochtone Joden en niet-joden liepen grote deuken op als gevolg van de plannen van de politieke zionisten. Dat werd vrijwel unaniem bevestigd door de negen onderzoekscommissies tussen 1919 en 1939, onder welke de zionistisch ingestelde commissie
Morrison-Grady. Want ook uit Joods-Palestijnse geledingen kwamen afkeurende geluiden over de houding van ingestroomde Joodse pioniers.
Tussen 29 november 1947 en 15 mei 1948 is Palestina het toneel van aanslagen en represailles. Onder de door de Britse ordemaatregelen gehandicapte niet-joodse Palestijnen duikt de naam Izz al-Din al-Qassim op. Hij kan uit duizenden gefrustreerde Palestijnse Arabieren vrij eenvoudig een verzetsgroep formeren. De politieke zionisten hebben intussen met paramilitaire organisaties als
Palmach,
Haganah,
Irgun,
Lehi, en
Stern-Gang hun eigen verdediging weten op te bouwen. De tegenstanders doen aan wreedheid niet voor elkaar onder. De Arabische Liga informeerde de VN dat, na het vertrek van de Britten, van Arabische zijde stappen zullen worden ondernomen om in het als Arabische Staat aanbevolen deel van Palestina voor orde en rust te zorgen. Of dit het ware doel was blijft een vraagteken, zeker in het licht van de dreigende geluiden uit diverse Arabische hoeken. Dit gezwollen Arabisch vocabulaire is nogal bekend, maar de vraag hier is of men daarmee niet eigen onvermogen wilde verhullen. Hoe het ook zij, de Arabische opstelling stond in fel contrast met die van hun politiek-zionistische tegenpolen, die met zoetgevooisde geluiden hun plannen op erudiete wijze aan de man wisten te brengen. Of ook zij daarmee een zuiver beeld schetsten, is eveneens de vraag.
Op 14 mei 1948, 's middags om vier uur, roept David Ben-Gurion in een zaal van een museum in Tel-Aviv de onafhankelijke Joodse Staat uit, mede op basis van VN-AV-resolutie 181-II. Men kiest voor de naam Israël. De dag erna verlaten de Britten een grondgebied dat nu niet langer Palestina heet. Vanuit omliggende Arabische landen rukken legereenheden op. Maar Israël weet de aanvallers van zich af te houden. Het ontbreekt de Arabische legers aan samenhang. Elk opereert afzonderlijk; soms wordt verheugd gereageerd op een nederlaag van een ander Arabisch legeronderdeel. Na de wapenstilstand van 11 juni '48 kan
Tsahal, het Israëlische leger, elke Arabische opponent aan.
Israël leverde geweldige militaire prestaties. Als vervolgens echter politieke resultaten uitblijven komt de Pruisische uitspraak
Man kann sich totsiegen in beeld. Het huidige Israël lijkt de niet-joodse gemeenschappen uit het Britse Mandaatgebied Palestina van voor 14 mei 1948 geen politieke en geboorterechten te willen toekennen. De weggetrokken, gevluchte en/of verdreven Palestijnen mogen Israël niet meer binnen. Daarmee blijven de Joods-Israëlische en de Palestijnse c.q. niet-joodse kant in het conflict lijnrecht tegenover elkaar staan.
(wordt vervolgd)