zondag 4 november 2018

Kanttekeningen bij de toestand in de wereld volgens David Criekemans


Relatives of the Palestinian Jabir Abu Mustafa, 40, who was killed at the Israel–Gaza border during protests, mourn during his funeral in Khan Yunis on May 12, 2018.
Photo: Ibraheem Abu Mustafa / Reuters

De nood aan een Europees buitenlands beleid en defensie. De oorlog in Syrië. Het optreden van Rusland in het Midden-Oosten. Turkije dat de banden aanhaalt met Rusland en China. De rivaliteit tussen het olierijke Saoedi-Arabië en aardgaslanden Iran en Qatar. Het mondialiserende terrorisme. De verslechterende relatie tussen Rusland en het belang van een Europese Ostpolitik. De race tussen China en de VS. Van een VS ‘leading from behind’ naar Amerikaans isolationisme. Vlaams en Belgisch buitenlands beleid, een nieuwe kans voor de Benelux en toekomstscenario’s voor Europa.

Dat zijn de kernthema’s die aan de orde komen in het boek ‘Geopolitieke kanttekeningen 2011-2018, en daarna. Een wereld in volle geopolitieke transitie’ van David Criekemans (Universiteit Antwerpen). Onder de titel “Dreigt Europa een geopolitiek schiereiland te worden?” publiceerde de auteur een voorbeschouwing in Clingendael Spectator. In zijn boek herpubliceert hij per thema zijn opiniestukken uit de jaren 2011-2018, telkens voorafgegaan door een inleiding en afgesloten door een conclusie met blik op de toekomst.

Zij die de kwaliteitsmedia volgen kennen de auteur als iemand die zijn kijk op het wereldgebeuren helder en goed onderbouwd naar voren brengt. Diezelfde kwaliteit vindt men terug in zijn boek. Interessant zijn de kanttekeningen bij het opkomend populisme en de onderontwikkelde sociale dimensie van de Europese integratie. De NAVO krijgt een veeg uit de pan met “grabbelton voor ad-hoc coalitions of the willing” en de VS met “de Amerikaanse hegemoon trapt wild om zich heen”.

Het onderwerp ‘Hoe de relatie tussen Rusland en Europa heropstarten’ (p. 176 e.v.) verdient bijzondere aandacht. President Trump mag dan voorstander zijn van een reset van de relaties met Rusland, hij krijgt daar van het Congres geen ruimte voor. Europa kan hier het voortouw nemen. Partijen moet niet met getrokken messen tegenover elkaar staan, aldus de auteur. Criekemans waarschuwt voor blijvende verschillen, maar vooral op essentiële issues waar de belangen parallel lopen, met name energie-, economische en ecologische veiligheid. Vertrouwenwekkende maatregelen en culturele diplomatie kunnen partijen op één lijn krijgen, aldus de auteur.

De opmerkingen van Criekemans over onze geïnternationaliseerde samenleving dicht bij huis zijn raak. Gemeenschappen moeten elkaar ontmoeten. Isoleren leidt tot radicalisering. Anders dan het geitenwollensokkengehalte dat de auteur vreest bij deze uitspraken is zijn pleidooi reëel. Waar sommigen het karikatuur hanteren dat de grenzen wagenwijd openstaan is de werkelijkheid dat ook hier regels gelden voor migratie en asiel. Wie aan die regels voldoet moet de kans krijgen om via onderwijs, werk, huisvesting en inburgering vlot te integreren.

Op sommige punten zijn ook kanttekeningen te maken. De periode die het boek bespreekt begint halverwege Obama-1. Al vroeg in zijn presidentschap was Obama’s boodschap in zijn Cairo-toespraak: “De Palestijnse bevolking moet dagelijks vernederingen ondergaan. Hun situatie is ontoelaatbaar”. In Arabische landen groeit de woede over het onrecht dat hun Palestijnse broeders en zusters moeten ondergaan. Die houding treft men ook aan bij de moslimbevolking elders in de wereld. Dat dit gegeven een effect heeft op het jihadisme hoeft geen betoog. Criekemans verzuimt dit vraagstuk in zijn paragrafen over het Midden-Oosten te vermelden.

In §I.14 stelt Criekemans de verwijdering tussen de VS en Europa aan de orde en suggereert een Europese defensie. Wat hij verzuimt te vermelden is dat Europa zich in het Verdrag van Lissabon heeft vastgeklonken aan de NAVO en daarmee aan de VS. De Unie is juridisch helemaal niet in staat een eigen defensie te ontwikkelen. De essentiële paragrafen luiden:

“Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid is een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid...”

“Het beleid van de Unie … laat het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet, eerbiedigt de uit het Noord-Atlantisch Verdrag voortvloeiende verplichtingen van bepaalde lidstaten die van oordeel zijn dat hun gemeenschappelijke defensie gestalte krijgt in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, en is verenigbaar met het in dat kader vastgestelde gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid”.

In een opgemerkt opiniestuk zegt de Britse historicus John Laughland zelfs dat Europa helemaal niet in staat is zich te verweren tegen Amerikaanse sancties tegen Iran en als Unie internationaal voor gek staat. Hoe wil de EU dan een uniforme eigen buitenlandse politiek voeren? Om dat mogelijk te maken moet het verdrag van Lissabon op de schop. Gegeven de opstelling van sommige Oost-Europese EU-leden is elke heronderhandeling gedoemd te mislukken. Voor Laughland is de Europese integratie een door de VS gesteund project tegen de Koude Oorlog, ideologisch en institutioneel onlosmakelijk verbonden met de NAVO.

Wie pleit voor een Europees leger moet net als Tom Sauer het voortbestaan van de NAVO na de val van de muur en de ontmanteling van het Warschaupact aan de orde stellen. En wie het Belgisch buitenlands beleid aan de orde stelt moet vragen stellen over de kernwapens in Kleine Brogel, de Belgische weigering om het VN-kernwapenverbod te tekenen, en de Belgische beslissing om als lid van een verdedigingsorganisatie een aanvalswapen als de F-35 aan te schaffen, dat dan ook nog eens kernbommen kan afgooien.

En wie spreekt over een EU met een eigen buitenlands beleid en leger spreekt over een kern-Europa van slechts enkele leden. Op grond van een recent artikel in het centrale orgaan van de Duitse SPD over de lopende grootscheepse NAVO-oefening “Trident Juncture” is de conclusie gerechtvaardigd dat Duitsland nog niet klaar is voor een Europees “gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid”.

‘Geopolitieke kanttekeningen 2011-2018, en daarna. Een wereld in volle geopolitieke transitie’ is een lezenswaardig boek voor hen die behoefte hebben aan duiding over de huidige uiterst verwarrende internationale politiek zoals die via de media op ons afkomt. De lezer beseffe zich wel dat het boek geen volledig beeld geeft van de toestand in de wereld van vandaag en hij/zij dus best zelf ook nog elders verduidelijking zoekt.

Geopolitieke kanttekeningen 2011-2018, en daarna. Een wereld in volle geopolitieke transitie, door David Criekemans, uitgegeven bij de Gompel&Svacina, 305 blzn. ISBN: 978-94-6371-076-3.
David Criekemans doceert buitenlands beleid aan de Universiteit Antwerpen, internationale politiek en veiligheid aan het University College Roosevelt in Middelburg (Nederland) en geopolitiek aan het Geneva Institute of Geopolitical Studies.

woensdag 26 september 2018

US-China trade war intensifies


Photo: “China and the World Trade Organization” – Wikipedia

by Nick Beams

China has ruled out any further trade talks with the United States as long as the Trump administration continues to threaten and impose further tariffs on its exports.

The latest round of measures—the imposition of a 10 percent tariff on $200 billion worth of goods, set to escalate to 25 percent next year—came into effect on Monday. Just an hour after the new tariffs were enacted the official Xinhua newsagency published a white paper setting out Beijing’s position.

The door for trade talks is always open,” it stated, “but negotiations must be held in an environment of mutual respect” and could not be carried out under the threat of tariffs.

In addition to the escalation of the latest tariffs to a rate of 25 percent, Trump has also issued a threat to strike levies on an additional $267 billion worth of Chinese goods, meaning that, if implemented, all of China’s exports would carry some form of tariff.

Tensions have been further heightened by the imposition of sanctions by the State Department on a Chinese military agency for its purchases of equipment from Russia in defiance of a unilateral ban imposed by the US over Russia’s alleged interference in the 2016 presidential election.

Speaking to Fox News last Sunday, Secretary of State Mike Pompeo made clear that the US intends to escalate its actions, saying that Trump was not starting a trade war but engaging in one that was already underway. The Trump administration considers that since China joined the World Trade Organisation in 2001 it has benefited to the detriment of the US.

The trade war by China against the United States has been going on for years,” Pompeo said. “To the extent one wants to call this a trade war, we are determined to win it.”

US Trade Representative Robert Lighthizer is on record as saying that the US decision to support China’s accession to the world trade body was a mistake.

The escalation of the conflict and the growing recognition that it is not a temporary spat, able to be solved through negotiation, has led to expressions of concern in sections of the financial media.

In a comment piece, Financial Times columnist Rana Foroohar wrote that while it would be easy to see the latest round of tariffs as just another provocative shot fired off by a president in need of overseas distractions, that would be wrong.

In fact, far from being an ill-advised and hasty policy decision emanating solely from Donald Trump’s White House, this latest tariff round represents something much more dangerous and lasting: a true reset of economic and political relations between the US and China, and the beginning of something that looks more like a cold war than a trade war.”

Foroohar went on to point out that the “reset” is supported by sections of the political establishment extending well beyond Trump, including the Pentagon and what she called the “labour faction of the progressive left”—that is, the trade unions. To this list could be added the Democrats who are just as bellicose towards China as Trump, if not more so.

They have different agendas, but coalesce around the idea that the US and China are in a long-term strategic rivalry, and that, as a result, US trade policy and national security policy should no longer be separated,” she wrote.

This connection has already been made clear in the latest National Defense Strategy issued by the Pentagon in January which labelled China a “strategic competitor” of the US using “predatory economics” to advance its regional and global position.

Viewed in this context, to label the conflict with China as simply the start of a “cold war”—drawing a parallel with relations between the US and the former Soviet Union—is misleading. The US never regarded the USSR as an economic threat that could undermine American hegemony. But that is a central concern of the anti-China hawks in the administration and their supporters in the wider political establishment.

They fear that the tides of economic development, which has seen the rapid expansion of China, especially since its entry into the WTO, are moving against the US, threatening its economic and ultimately military dominance. This must be prevented by all means necessary.

China’s entry into the WTO was promoted by the Clinton administration and carried through in 2001. The view at that time was that the low-cost manufacture and assembly of consumer goods by China, which had proved very beneficial to the US during the 1990s, would continue, and that China would remain at the bottom of global value chains.

However, capitalist economy has its own inherent objective logic and China has not remained in that position. It continues to supply cheaper consumer products, but the past decade and a half has seen it move rapidly up the value chain.

China overtook Germany as the world’s top exporter of goods in 2009 and its share of global manufacturing exports has expanded from 12 to 18 percent over the past decade.

Xu Bin, a professor at the China Europe International Business School told the Financial Times: “Chinese companies are abandoning low-end goods to move to middle-range goods, it’s actually a very fast change.”

The newspaper reported: “China is now the dominant producer in medium high-tech industries, with its global share nearly tripling in the past decade to 32 percent, according to the US National Science Board, surpassing the US in the late 2000s, and the EU this decade.”

Telecommunications, transport equipment and auto parts have grown as a proportion of China’s exports to the US, while the share of textiles and footwear has contracted. According to the World Bank, China’s share of the global capital goods market rose from 5 percent to 20 percent between 2007 and 2016.

The trade war launched by the US is driven by a determination to halt the next stage of China’s economic expansion as it moves to expand its industrial and technological base under the “Made in China 2025” plan.

The official position of the White House was set out by White House deputy press secretary Lindsay Walters in a statement last Saturday as the latest trade measures were due to go into effect. “We remain open to continuing discussions with China, but China must meaningfully engage on unfair trading practices,” she said.

Such “meaningful” engagement goes far beyond any action by China to reduce its trade deficit with the US. China has already advanced proposals to increase its exports from the US but they have been rejected as inadequate.

The central demand of the US administration is that China ceases its alleged theft and acquisition of intellectual property—a practice no doubt engaged in by China as it has been by other capitalist powers, including the US—and ends state subsidies to key industries, via the promotion of “national champions” and other so-called “market-distorting” policies: in other words, that Beijing essentially scraps its central economic strategy.

At this point, China still lags behind the US and other major powers in the next stage of technological development. However, on the basis of the vast changes over the past decade and a half, the fear is that this situation could rapidly change and pose a direct threat to US economic dominance.

This is the essential driving force of the US trade war which it intends to prosecute by all means at its disposal, both economic and, if necessary, military.

This article first appeared on World Socialist Web Site (WSWS) on 26 September 2018, and was republished with permission.

maandag 30 juli 2018

US preparing for regime change and war against Iran



By Peter Symonds

Just days after President Donald Trump publicly threatened Iran with “consequences the likes of which few throughout history have ever suffered,” his National Security Adviser John Bolton held a top-level meeting to discuss US plans to confront Iran.

Notorious for his own belligerent threats against Iran, Bolton chairs the Principals Committee on national security matters, whose members include Defence Secretary Jim Mattis and Secretary of State Mike Pompeo. Officials told the Wall Street Journal it was only the third such meeting Bolton had convened since his installation as national security adviser in April.

In May, the Trump administration effectively sabotaged the 2015 deal with Iran, under which Tehran severely restricted its nuclear programs and placed its nuclear facilities under intense international scrutiny in exchange for the winding back of crippling economic sanctions.

US sanctions will be re-imposed next month on Iran’s auto industry, as well as trade in gold and other metals. In November, bans will come into force on Iran’s energy sector—the mainstay of its exports and government finances—along with shipping and insurance and central bank transactions. Washington has vowed to reduce Iranian oil exports to near zero.

The Trump administration’s decisions have provocatively ramped up a dangerous confrontation with Iran. They also have worsened relations with US allies in Europe, which have developed economic links with Tehran since 2015. Washington has refused to exempt European companies from the sanctions, thus threatening to exclude them from the US financial system if they continue to do business with Iran.

No official statement was made following the Principals Committee meeting, but its purpose was clearly to plan how to ramp up the pressure on Iran. Officials told the Wall Street Journal the meeting discussed a “holistic” strategy to undermine Iranian influence throughout the Middle East. While it was unclear what military options were discussed, the article noted that the Defence Department had in the past “worked on limited military options.”

An Australian Broadcasting Corporation (ABC) article last Friday provided further evidence that the Trump administration is preparing to attack Iran. “Senior figures in the Turnbull [Australian] Government have told the ABC they believe the United States is prepared to bomb Iran’s nuclear facilities, perhaps as early as next month, and that Australia is poised to help identify possible targets,” it stated.

Citing senior government sources, the ABC reported that Australian facilities would likely play a role in providing the US military with intelligence to wage war against Iran. While the sources denied that Australia would be involved in “active targeting,” the joint US-Australian spy base at Pine Gap in central Australia provides intelligence for a broad sweep of territory from the Middle East to East Asia, and also has provided targeting information for US drone assassinations.

The ABC suggested that “analysts from the little-known spy agency Australian Geospatial-Intelligence Organisation (AGO) would also be expected to play a part.” The AGO uses satellite and aircraft imagery to provide geographical intelligence (GEOINT) that could be used for targeting in various military operations.

US Defence Secretary Mattis and Australian Prime Minister Malcolm Turnbull tried to dismiss the ABC report. Mattis declared it was “fiction,” adding: “I’m confident that it’s not something that’s being considered right now.” Turnbull, however, stopped short of a complete denial, saying only that the ABC story “has not benefited from any consultation with me, the foreign minister, the defence minister or the Chief of the Defence Force.”

Mattis insisted the Trump administration had no plans for regime change in Iran. “There’s none that’s been instituted,” he claimed, but declared that “we need them to change their behaviour on a number of threats that they can pose with their military, with their secret services, with their surrogates and with their proxies.”

In reality, far from Iran posing a threat to the US, successive American administrations have menaced Iran with the full force of the US military, and sought to destabilise the regime in Tehran. Having torn up the 2015 agreement, the US is undoubtedly considering all its options, including military ones, in order to end what it regards as a significant obstacle to its domination in the Middle East.

The Israeli-based Haaretz newspaper reported late last month on tactical differences within the Trump administration over Iran, with Bolton pressing to exploit social unrest to engineer regime change. “One person who recently spoke with senior White House officials on the subject summarised Bolton’s view in the words: ‘One little kick and they’re done’,” it stated. Mattis, on the other hand, reportedly warned that such efforts could lead to full-scale war.

In early July, Axios reported that Israel and the US had “formed a joint working group a few months ago that is focused on internal efforts to encourage protests within Iran and pressure the country’s government.”

Ahead of next month’s sanctions, on the weekend the Iranian rial plunged in value to 111,500 against one US dollar on the unofficial market, from about 97,500 rials, according to a foreign exchange website. The currency has lost half of its value since April amid fears about the sanctions’ impact on the economy.

Deliberately exacerbating social tensions inside Iran, however, could fuel an explosive movement of working people against the Islamic regime in Tehran that would not be to Washington’s liking. In late 2017 and early 2018, mass protests of workers erupted over worsening social conditions and widening social inequality. These demonstrations had a completely different class character to the so-called Green Movement of the upper-middle classes of Tehran that sought to overturn the 2009 presidential election.

A mass movement of the Iranian working class would reverberate throughout the region, where workers in every country face a deepening social crisis.

This article first appeared on World Socialist Web Site (WSWS) on 30 July 2018, and was republished with permission.

vrijdag 13 juli 2018

NATO, at war with itself, rearms for war with the world


NATO Secretary General Jens Stoltenberg. Photo: Imago/Eibner Europa

By Andre Damon

Media coverage of this week’s NATO summit was dominated by the deepening tensions between US President Donald Trump and Washington’s military allies, in particular Germany, amid a mounting international trade war launched by the White House last month.

Despite the displays of division, capped by Trump’s mafioso-like demands for greater military spending by his “delinquent” NATO allies, all members of the alliance reaffirmed their commitment to massive military rearmament, to be paid for with sweeping cuts to public infrastructure and attacks on the social position of the working class.

Jens Stoltenberg, the Secretary-General of NATO, declared at the end of the summit that “after years of decline, when Allies were cutting billions, now they are adding billions.” He boasted that over the past year and a half, “European Allies and Canada have added an additional 41 billion dollars to their defense spending.”

The most immediate and tangible outcome of the summit was a NATO plan to expand the number of high-readiness military forces ready to attack Russia, or any other country, at a moment’s notice. The summit resolution declared that “Allies will offer an additional 30 major naval combatants, 30 heavy or medium manoeuvre battalions, and 30 kinetic air squadrons, with enabling forces, at 30 days’ readiness or less.”

The resolution reaffirmed NATO’s moves to deploy “four multinational combat-ready battalion-sized battlegroups in Estonia, Latvia, Lithuania, and Poland,” including “over 4,500 troops from across the Alliance, able to operate alongside national home defence forces,” all within hundreds of miles of Russia’s second-largest city, St. Petersburg.

The summit further agreed to create two new command headquarters: one in Norfolk, Virginia, “to focus on protecting the transatlantic lines of communication,” and a new command center in Germany to “ensure freedom of operation and sustainment in the rear area in support of the rapid movement of troops and equipment into, across, and from Europe.”

The summit resolution reaffirms the expansion of NATO’s nuclear arsenal, declaring, “As long as nuclear weapons exist, NATO will remain a nuclear alliance. The strategic forces of the Alliance, particularly those of the United States, are the supreme guarantee of the security of Allies.”

It further vowed to continue NATO’s eastward expansion, reiterating NATO’s plans to invite Macedonia, Ukraine and Georgia to join the anti-Russian alliance.

The massive military build-up throughout Europe will be paid for with stepped-up attacks on the working class, through the dismantling of social safety nets and, as pioneered by the government of French President Emanuel Macron, wage and benefit cuts for state workers and the privatization of state assets.

Trump made clear that his demand for greater European military spending is inseparable from his mercantilist economic policies aimed at improving the US balance of trade with Germany, the world’s third-ranking exporter after China and the United States.

His denunciations of Germany for its purchase of natural gas from Russia became a focal point of the summit. In Trump’s view, Germany, which exports twice as much to the United States as it imports, must buy US natural gas at premium prices if it is to receive “protection” from the US military.

In pursuit of his trade conflict with Germany, Trump has consciously sought, as with his statement in support of a “hard” Brexit Thursday, to destabilize the European Union. He has promoted far-right, Eurosceptic political movements, whose denunciations of the “Brussels bureaucracy” are little more than a cover for national antagonisms with Germany, the dominant power within the EU.

But this is a dangerous game. Stratfor, in an analysis of the NATO summit, warned that Europe is a “continent riven with rivalry.”

The U.S. strategy to deal with Russia will remain inextricably linked to how it manages a balance of power on the European continent,” it continues. “The United Kingdom is too consumed with its divorce from the bloc to assume its traditional balancing role for the Continent. That knocks out the third leg of the triad of great European powers, leaving an uneasy pair in France and Germany to prevent the Continent from descending into an all-too-familiar pattern of conflict.”

Stratfor adds, “But it is one thing for the U.S. president to recognize and operate within the limits of an uncomfortable reality without losing sight of its core imperative: maintaining a balance of power in Europe is still essential to the United States’ ability to manage growing competition with Russia and China and any peripheral distractions that may emerge. It is another thing to actively stoke nationalist embers on the Continent and encourage the unraveling of an imperfect bloc through trade assaults and transactional security threats. The latter is playing with fire.”

But “playing with fire” is exactly Trump’s strategy in both domestic and international politics. Trump, expressing the instincts of a semi-criminal real estate speculator, is intent on calling everyone’s bluff – allies and enemies alike.

Edward Luce, commenting Thursday in the Financial Times, noted that “Trump knows more than his critics give him credit for” because “he instinctively grasps other people’s bottom lines.” He adds, “The most lethal demagogue is one who grasps an underlying reality. Mr. Trump knows that Europe needs America more than America needs Europe.”

While “wrecking” alliances “reduces Washington’s global clout,” the “bigger loser is Europe. Its survival depends on America’s guarantee.”

In other words, Trump’s actions, “unconventional” as they are, reflect something objective in the US position in the world geopolitical and economic order. Recognizing the United States’ role as the reactionary keystone of global imperialism, Trump is demanding “protection” money from its “allies,” no matter the cost to the stability of the geopolitical order.

The American president, in the whirlwind of the past month, in which he scuttled the G7 summit, launched a trade war against Europe and China, held a summit with North Korea hoping to turn it against China, and is on the verge of a summit with Vladimir Putin aiming to turn Russia against Iran, has thrown all international alliances up in the air, aiming to extract maximum trade, economic and military concessions from “ally” and “enemy” alike.

This turbulent and chaotic world order recalls nothing so much as the geopolitics of the 1930s, with an endless parade of alliances created one day and overturned the next. In that period, each alliance created, no less than each alliance broken, was the prelude to the eruption of world war.

And in the 1930s, as now, every country was re-arming to the teeth amid the eruption of trade war and the rise and promotion of fascist movements throughout Europe.

The outcome of the NATO summit, with is peculiar combination of massive rearmament and explosive divisions, substantially heightens the risk of world war. Who will be the combatants in such a conflict, over what nominal cause, cannot be foretold. But all those who claimed that, with the dissolution of the Soviet Union, NATO would be converted into a “peaceful” and “democratic” alliance have been exposed as charlatans.

This article first appeared on World Socialist Web Site (WSWS) on 12 July 2018, and was republished with permission.

dinsdag 12 juni 2018

F-35: Amerikaans exportsucces, of $1 biljoen verslindende mislukking?



U.S. Air Force F-35A Lightning II Joint Strike Fighters from the 58th Fighter Squadron, 33rd Fighter Wing, Eglin AFB, Fla. perform an aerial refueling mission with a KC-135 Stratotanker from the 336th Air Refueling Squadron from March ARB, Calif., May 14th, 2013 off the coast of Northwest Florida.

Volgens het Amerikaanse zakenblad Forbes wordt de verkoop van de F-35 één  ​​van Amerika's grootste exportsuccessen. Naast de “partnerlanden” die participeren in de ontwikkeling hebben ook Israel, Japan en Zuid-Korea het toestel besteld. België, Finland, Duitsland, Singapore, Spanje, Zwitserland en de UAE zullen binnenkort volgen. Het toestel is gewoon een must voor elk land dat in coalitie met de VS wil opereren. Geen enkel ander toestel is zo onkwetsbaar, veelzijdig, economisch en zo naadloos passend bij de Amerikaanse luchtmacht, zo juicht Forbes.

In ons land ontaardde het F-35-debat in een moddergevecht. De essentie kwam echter niet aan bod: passen gevechtsvliegtuigen wel in een modern defensiebeleid? Tegen welke vijand moeten we die inzetten? Hoe verhouden zich de aantallen operationele gevechtsvliegtuigen in Oost en West? Moet Europa niet veel meer inzetten op drones, cyberdefensie, en andere verdedigingswapens, om maar niet te spreken van diplomatie en een stop op het sponsoren van terreurgroepen? En als het al gevechtsvliegtuigen moeten zijn, waarom moeten die aanvalstaken zoals het afgooien van kernwapens kunnen uitvoeren?

Blijkbaar hoort buurland Nederland tot de “partnerlanden” die al vroeg in het F-35 project stapten. De immer kostenbewuste Nederlanders schroomden niet om druk uit te oefenen om het “goede voorbeeld” te volgen. Intussen wijzen de specificaties waaraan het nieuwe gevechtsvliegtuig moet voldoen in het Belgian Defence Air Combat Capability Program regelrecht richting F-35. De Nederlandse luchtmachtgeneraal Alexander Schnitger vergeleek ooit de veelzijdigheid van de F-35 met die van een Zwitsers zakmes. Maar volgens Lex van Gunsteren, emeritus-hoogleraar van de Nederlandse Technische Universiteit Delft (TUD), is dat bezijden de werkelijkheid.

In Quality in Design and Execution of Engineering Practice, een boek dat hij samen met Jonathan Barzilai en Ruud Binnekamp schreef, wijst Van Gunsteren (p. 29-32) op de veelzijdigheidsvalkuil, het gevaar van te grote veelzijdigheid binnen één productconcept. De auteur geeft als voorbeeld de F-35. Omwille van het belang voor het lopende F-35 debat laten we hieronder een samenvatting van dat deel volgen.

De ​​ veelzijdigheidsvalkuil

Kwaliteit is geschiktheid voor het doel. Maar voor welk doel? Soms is het doel onduidelijk of dubbelzinnig geformuleerd omdat kopers tegenstrijdige doelen in hun hoofd hebben. Deze lieden lopen in wat we de veelzijdigheidsvalkuil kunnen noemen. Een adequaat technisch ontwerp is dan onmogelijk. Het inbouwen van overbodige toeters en bellen leidt tot enorme geldverspilling, zoals in het F-35 project.

Als technisch ontwerp is het $1 biljoen verslindende F-35-project een totale mislukking. Het ontwerp verliest de meest essentiële ontwerpbeperking uit het oog: gewicht. Het gewicht van een vliegtuig moet worden gedragen door de lift van zijn vleugels.

De JSF moet (1) ondersteuning aan grondtroepen kunnen geven, (2) luchtgevechten voeren, en (3) langeafstandsbombardementen uitvoeren. De eerste twee missies vereisen een manoeuvreerbaarheid die de JSF niet kan leveren vanwege de ongunstige lift/gewichtsverhouding. Met die drie missies moet de F-35 vier groepen belanghebbenden kunnen dienen:

(1) de luchtmacht, die het zoekt in luchtgevechten en bombardementen,

(2) de marine, die moet kunnen opstijgen en landen op een vliegdekschip,

(3) het Korps Mariniers, dat infanterie-ondersteuning vraagt, en

(4) lieden die werkzekerheid zoeken.

Zo’n cocktail aan missies en belangengroepen leidt tot twaalf verschillende opdrachten. De veelzijdigheidsvalkuil ten voeten uit: een vliegtuig dat het 2008-RAND-rapport ‘zowat nutteloos’ noemt, omdat het ‘niet kan wenden, niet kan klimmen, niet kan versnellen’. Pierre Sprey, die mee instond voor het ontwerp van de A10 en F16, zei in 2008 al: “De F35 is een flop. Hij is te zwaar en heeft te weinig vermogen, een serieuze stap terug in de stuwkracht/gewichtsverhouding voor een nieuwe jager.

De A en B varianten hebben een vleugelbelasting van 108 lb per vierkante voet en zijn daarmee minder wendbaar dan de uiterst kwetsbare F-105 die boven Noord-Vietnam werd afgemaakt. Het laadvermogen is slechts twee 2000 lb bommen. Met meer bommen verliest de F-35 zijn stealth-eigenschappen. Voor luchtsteun is de F-35 te snel om de tactische doelen te zien waarop het schiet. Het toestel is te kwetsbaar voor grondbrand. Het is niet in staat om lang te blijven rondhangen bij grondtroepen.

Een stealth vliegtuig is, afhankelijk van het type radar en de detectiehoek, wel degelijk zichbaar op radar. De uiterst complexe elektronica om luchtdoelen aan te vallen gaat uit van ultra-langeafstandsradar ondersteund luchtgevecht, wat in de werkelijkheid meestal niet opgaat.

Nog volgens Sprey zal uit kostenoverwegingen bezuinigd worden op trainingsvluchten tot slechts 10 uur per piloot, een derde van wat na de Vietnam-oorlog werd beschouwd als het absolute minimum om simulatortraining aan te vullen. Oorlogservaring leert dat de piloot veel belangrijker is dan het vliegtuig. Volgens Sprey is een goede piloot in een inferieur vliegtuig veel waardevoller dan een fenomenaal vliegtuig met een slechte piloot.

Waarom gaat men door met de ontwikkeling van een ​peperduur maar ‘zowat nutteloos’ vliegtuig dat twee van de drie missies waarvoor het bedoeld is niet kan waarmaken? Ik zie drie redenen waarom de besluitvormers doof lijken voor de waarschuwingen van doorgewinterde ontwerpingenieurs:

1. Een vliegtuig dat alle denkbare missies van alle belanghebbenden kan vervullen is buitengewoon aantrekkelijk. Voor niet-technisch onderlegde mensen is het niet evident dat zoiets onhaalbaar is.

2. Het begrip ‘verdoken kosten’ is moeilijk te aanvaarden, vooral voor mensen die het project aanvankelijk hebben goedgekeurd. Een project opgeven waarin aanzienlijk is geïnvesteerd is o zo moeilijk. Dat geldt in het bedrijfsleven, en de politiek zal het op dat vlak wel niet beter doen.

3. Te veel mensen hebben een persoonlijk belang bij de voortzetting van het project. Naar verluidt heeft Lockheed Martin, die het leeuwenaandeel van de productie voor zijn rekening neemt, zo’n $150 miljoen uitgegeven aan lobbyen en $20 miljoen aan budget (earmarks) terugontvangen. Dat is veel geld om stemmen en ondersteuning te kopen, naast de steun die het project al geniet van degenen wier baan op het spel staat.

Hoe vermijdt men de veelzijdigheidsvalkuil? Door opdrachtgevers duidelijk te maken dat wat men eist gewoon onmogelijk is. Men moet geen compromissen sluiten tussen tegenstrijdige doelen, maar in het pakket schrappen. Men moet de moed opbrengen om superieuren deze lastige boodschap te brengen als onderdeel van de beroepsethiek, net als een arts die een patiënt moet vertellen dat hij terminaal ziek is.

Het Federaal Parlement staat op het punt groen licht te geven aan een €15 miljard verslindend nutteloos project. De argumentatie van professor Van Gunsteren moet tevoren minstens in de commissie Defensie aan de orde komen. Dat levert misschien meer op dan de druppelsgewijze onthulling van echte of nepmails door de oppositie. Het is onbegrijpelijk dat de s.pa over de visie van professor Van Gunsteren wel heeft gepubliceerd, maar daar blijkbaar verder niets mee heeft gedaan.

Dat NV-A en Open VLD gewonnen zijn voor de F-35 staat vast, bij CD&V moest ex-defensieminister Pieter De Crem, die naar verluidt NAVO-ambities koestert, blijkbaar recent nog een duit in het zakje doen. De oppositie moet dus zijn pijlen richten op de CD&V.



zondag 27 mei 2018

Het chaotische Amerikaanse buitenlands beleid


Deel 4: het gestuntel rond Noord-Korea


De komende maanden wordt het alles of niets, zo waarschuwde de Belgische politicoloog en Chinakenner Jonathan Holslag maart dit jaar. “Niet alleen zal er worden geëist om af te zien van langeafstandswapens, Noord-Korea zal zijn kernwapenprogramma ook moeten ontmantelen. Als deze onderhandelingspoging mislukt, zal het gezichtsverlies voor Donald Trump zó groot zijn dat hij geen andere keuze heeft dan eerst de sancties op te drijven en vervolgens aan te vallen.”

Intussen zijn de sancties opgedreven, toonde de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un zich bereid te onderhandelen, legde president Donald Trump een ontmoeting in Singapore met Kim vast, ging buitenlandminister Mike Pompeo naar Pyongyang, legde veiligheidsadviseur John Bolton het Libië-model op tafel en zette vicepresident Mike Pence die boodschap nog eens extra in de verf. Kim liet zijn onderminister van buitenlandse zaken een kritische verklaring afgeven en Trump zegde de top prompt af omwille van “het reusachtige misnoegen en de openlijke vijandschap die in uw laatste uitspraak naar voren komt”, om die opzegging binnen een etmaal weer ongedaan te maken.

Krijgt Trump “koude voeten”? Naar verluidt werd hij steeds beduchter dat de top een afgang zou worden. Opgewonden over een Noord-Koreaanse verklaring dat het land nooit zijn kernwapens zou opgeven belde hij de Zuid-Koreaanse president Moon Jae-in met de vraag waarom die verklaring verschilde van het verslag van diens ontmoeting met Kim in april. Blijkbaar kon Trump niet wachten tot zijn ontmoeting met Moon 3 dagen later. Trump's entourage ging zich afvragen of de president, die openlijk zijn zinnen had gezet op de Nobelprijs voor de Vrede, te gretig aanstuurde op de ontmoeting met Kim en te weinig dossierkennis in huis had.

In contacten met de media legde Trump het Libië-model van Bolton foutief uit. Dat model gaat niet over de nucleaire ontwapening van Libië in 2003, maar over de totale vernietiging van het land in 2011. Dat model halen we van stal als we geen akkoord met Kim kunnen sluiten, aldus de president. Het is de Noord-Koreanen niet ontgaan dat van de Libië toegezegde compensatie weinig in huis is gekomen en Khadaffi in 2011 ten val en om het leven werd gebracht. Voor Bolton moet Trump Kim duidelijk maken dat van verlichting van sancties maar sprake kan zijn na afstand van het volledige kernwapenarsenaal. Trump had een stappenplan dat de Zuid-Koreanen voorstelden al verworpen “omdat die bij zijn vier voorgangers niet heeft gewerkt”.

Een nuchtere analyse leert dat Kim de meeste troeven in handen heeft. Zijn arsenaal aan kernwapens en raketten staat op punt. Het officiële Amerikaanse standpunt tot dusverre was dat Kim zich in Singapore akkoord moet verklaren met denuclearisering, een eerste overdracht van kernwapens, het sluiten van de productiefaciliteiten en onbeperkte bewegingsvrijheid voor inspecteurs. Dat zijn onrealistische eisen. CIA-analisten zeggen dat Kim zijn kernwapens nooit zal opgeven, wat daar ook tegenover staat. Kim zal hooguit een deel van zijn kernwapens prijsgeven en eventueel zijn kernproeven opschorten, in ruil voor het vertrek van de Amerikaanse troepen uit het schiereiland.

De Noord-Koreanen hebben een olifantengeheugen. Het land onderging in 1952/1953 de intensiefste bombardementen uit de geschiedenis. Toen geen enkel doelwit nog overeind stond moesten ook de dijken worden aangevallen. Een pure oorlogsmisdaad. En de Amerikanen waren daar nog trots op ook: “het water vernietigt de oogst, dat zal ze afmaken.” Dat hebben de Noord-Koreanen allemaal mogen meemaken. Wie denkt dat deze Noord-Koreanen hun nucleaire afschrikking zullen opgeven droomt. Het land hecht na Afghanistan, Irak, Syrië en Libië, en vooral de eenzijdige Amerikaanse uitstap uit de Iran-deal, geen enkele waarde aan een deal met de VS.

Om tal van redenen kan het overleg met Noord-Korea mislukken. Het bestaande arsenaal is een potentieel struikelblok, maar de manier waarop Trump het probleem benadert is dat evenzeer. Die is niet gericht op behoedzame diplomatie rond een probleem dat de wereldvrede in gevaar kan brengen, maar op zijn wereldwijde erkenning als betere dealmaker dan zijn voorgangers. Dat hij daarmee onrecht doet aan zijn voorgangers, belangrijke bondgenoten de das om doet en de geloofwaardigheid van de VS om zeep brengt deert hem blijkbaar niet.

Na zestien maanden presidentschap lijkt Noord-Korea inderdaad Trump's achilleshiel te worden. Voor drie generaties Koreaanse leiders stond nucleaire afschrikking centraal. Als Trump straks op hangende pootjes uit Singapore terugkomt is er geen sanctie-alternatief. De maximale-druk-coalitie is uiteengevallen. De piepjonge Kim komt over als de meer evenwichtige leider die vertrouwen trachtte op te bouwen door Amerikaanse gevangenen vrij te laten en een nucleaire testsite op te blazen, terwijl Trump wordt gepercipieerd als onstuimig en onbetrouwbaar.

Kim Jong-un en Moon Jae-in hadden recent een tweede ontmoeting, een mooi staaltje alliantie-ontkoppeling. De VS en Zuid-Korea, twee bondgenoten, zouden de koppen bij elkaar moeten steken over Noord-Korea. Maar in werkelijkheid zijn het de twee Korea’s die zich beraden over de onverzoenlijke, onvoorspelbare Amerikanen. Voor de Korea’s is de VS het probleem geworden. Slim manoeuvreren van de Noord-Koreanen, en oliedom handelen van incompetente Amerikaanse leiders.

Ongetwijfeld was Kim’s plan van meet af aan om een wig te drijven tussen tussen de bondgenoten. Door zich volwassen op te stellen en dankzij zijn publieke ontmoetingen met Moon en de Chinese president Xi Jinping heeft hij de andere regionale spelers mee in bad getrokken. Beide hebben nu belang bij een positieve afloop van het proces, terwijl Trump overkomt als glibberige, compromisloze extremistische hardliner. Intussen is de Chinese appetijt in sancties serieus geslonken. Noord-Koreaanse vis is weer volop te vinden langs de Chinese kant van de grens en Noord-Koreaanse arbeiders gaan weer terug naar China.

En van een Amerikaanse oorlog tegen Noord-Korea kan na de toenadering tussen de Korea’s geen sprake meer zijn. Moon Jae-in zal elk initiatief van de VS in die richting wel in de kiem smoren. Of de Trump-Kim top in Singapore nu doorgaat of niet, de kou is uit de lucht op het Koreaans schiereiland. Trump is terug bij af, heeft zijn geloofwaardigheid op het spel gezet en zijn land verleid tot imperial overstretch, een verschijnsel dat grootmachten ten onder doet gaan.

vrijdag 25 mei 2018

Het chaotische Amerikaanse buitenlands beleid



Deel 3: De a
utomobielsector


In mei liet Trump een inderzoek instellen naar de mate waarin de auto-import een bedreiging vormt voor de Amerikaanse nationale veiligheid. Eerder zei hij dat de technologische vooruitgang in China een bedreiging vormt voor de Amerikaanse economische en militaire overmacht.

Maar Toyota betwist deze uitleg: “Gegeven het wereldwijde profiel van de auto-industrie en het feit dat de VS in 2017 zowat 12 miljoen auto’s produceerde is zo’n uitspraak onaannemelijk.”

Het onderzoek kan leiden tot invoerheffingen van 25%, een lelijke streep door de rekening van Amerikaanse bondgenoten als Japan, Mexico, Canada, Zuid-Korea en Duitsland.

In 2017 voerde de VS 8 miljoen auto’s en lichte vrachtwagens in, ter waarde van $192 miljard. Ruim de helft komt uit Mexico en Canada, landen waar de VS het NAFTA handelsakkoord mee heronderhandelt.

De dreigende invoerheffing lijkt dus een pressiemiddel om extra concessies af te dwingen.

Voor de EU is er geen enkele grond voor heffingen op staal en aluminium, en al helemaal niet op de auto-import. De Duitse werkgeversorganisatie liet weten dat zo’n maatregel zowat een provocatie is waarmee de VS nog verder afstand neemt van vrije handel.

Het onderzoek stuit ook op binnenlands verzet. Maar dat verliest uit het oog dat het handelsbeleid steeds vaker een krachtmeting met rivalen wordt waarin militaire competentie zowel
industrieel en technologisch centraal staat.

Het chaotische Amerikaanse buitenlands beleid



Deel 2: De VS, Israel en het Israel-Palestina conflict


Sinds 2006 houdt Israel de Gaza-strook in een wurggreep en schiet het op Palestijnen die zich in de bufferzone van enkele honderden meters wagen. De VN zegt dat de strook onleefbaar is. Op 30 maart ging “De grote terugkeermars” van start. Het protest werd geduid als een Hamas-actie. Maar in werkelijkheid had een groep maatschappelijke organisaties, samen een brede afspiegeling van de bevolking, de mars op touw gezet.

De mars bereikte zijn hoogtepunt op 14 mei, dag waarop de VS zijn ambassade naar Jeruzalem verhuisde, en 15 mei, de 70
e verjaardag van de Nakba. Terwijl in Jeruzalem Witte Huis medewerkers het glas hieven op de verhuis vuurden Israelische scherpschutters op 1.350 ongewapende Palestijnse demonstranten in Gaza. Onbewogen, systematisch, precies, en dodelijk. Sinds het begin van de protesten zijn zo 112 Palestijnen omgebracht en meer dan 13.000 gewond.

De erkenning van Jeruzalem als hoofdstad van Israel leek een eerste stap in Trump’s “deal van de eeuw”, maar voor Israel noch de VS kan van een recht op terugkeer sprake zijn, en al evenmin van Oost-Jeruzalem als Palestijnse hoofdstad.

De situatie in Gaza is echter onhoudbaar. Blijkbaar was de slachting nog niet groot genoeg om de wereld tot actie aan te zetten.

In zijn Cairo toespraak van 4 juni 2009 zei president Obama nog: “… the Palestinian people ... endure the daily humiliations - large and small - that come with occupation. So let there be no doubt: the situation for the Palestinian people is intolerable.”

Elke tweestatenoplossing voor het Israel-Palestine conflict is door de Israelische feiten op de grond ingehaald. Wat enkel nog kan en moet is een situatie waarin Palestijnen en Israeliërs gelijke rechten hebben en de mensenrechten jegens de Palestijnse bevolking worden gerespecteerd. Maar van verzoening kan geen sprake zijn zolang het politiek-messiaanse instinct ingebakken zit in het politieke bewustzijn van Israel.

Daar kan aan gewerkt worden, rechtstreeks naar de bevolking. Met een massieve
en aangehouden communicatiecampagne.

Dit is niet enkel een verantwoordelijkheid van de VS, maar ook en misschien wel vooral van Europa. Dat kan zich niet blijvend verschuilen achter de schaamte over de Holocaust om Israel de hand boven het hoofd te houden.