zaterdag 19 juni 2010

Hoe kijkt de wereld aan tegen het nieuwe Turkije?

Sinds het debacle rond het Gaza hulpkonvooi en het Turks-Braziliaans initiatief rond het Iraanse nucleaire programma wordt Turkije met argusogen gevolgd. MO wijst op het offensief van haviken in de VS, waarbij zelfs stemmen opgaan om Turkije uit de NAVO te zetten. Zo wijst het Joods Instituut voor Nationale Veiligheid (JINSA) - dat wordt bestuurd door neoconservatieve zwaargewichten die achter de invasie van Irak zaten, zoals Richard Perle, James Woolsey en John Bolton - erop dat Turkije als NAVO-lid inlichtingen krijgt die met terrorisme en Iran te maken hebben. En de neoconservatieve Wall Street Journal (WSJ) opent bijna dagelijks het vuur op Turkije. De krant spreekt over “een diepgewortelde haat tegenover de Joodse staat, opvallende sympathieën voor radicale regimes … en een houding tegenover extremistische groeperingen … die aan medeplichtigheid grenst”. In opiniebijdragen werden premier Erdogan en buitenlandminister Davutoglu “demagogen” genoemd die “de ergste elementen in hun eigen land en in het Midden-Oosten aanspreken”. Professor Eliot Cohen van de Johns Hopkins University vat het als volgt samen: “… hebben van Turkije een staat gemaakt die vaak ronduit vijandig is, niet enkel tegen Israël maar ook tegen Amerikaanse doelstellingen en belangen”.

Robert Pollock maakt het wel heel bont. Zo meent hij dat de Turkse vredesactivisten in de Israëlische troepen die hun schip aanvielen "de wederopstanding van de SS van Hitler" zagen. Hij schrijft dat de Turkse gang van zaken de laatste jaren neerkomt op “nationaal verval in krankzinnigheid” en suggereert dat de Turkse overheid de berichtgeving sterk censureert, “waarbij in vergelijking Italiaanse communisten rechts lijken”. Toen het VS-leger begin 2003 de toegang tot Irak vanuit het noorden werd geweigerd zwegen de Turkse media daar zedig over, zo klaagt Pollock. "Maar de lezers kregen wel voortdurend verhalen opgedist over verzonnen gruwelen die door VS troepen in Irak zouden zijn begaan, vaak met de suggestie dat zij optraden als vechtmachine voor de Joden". Pollock haalt nog enkele “feiten” aan en concludeert dat het “geen overdrijving [is] dat zulk antisemitisch voer sinds het Derde Rijk niet meer is opgediend aan het massapubliek”. En in één adem stelt de WSJ redacteur dat Turkije “geen geloofwaardige oppositie [heeft] sinds de corrupte seculiere partijen in 2002 het van Erdogan verloren”. Ook het feit dat Erdogan één van de eerste wereldleiders was die het Hamasbewind in Gaza erkenden zit Pollock dwars, juist omdat dezelfde Erdogan “Israel namens Hamas provoceert”. Om te besluiten met: “[de Turkse leiders] zijn demagogen die een beroep doen op de slechtste elementen in eigen land en in het Midden-Oosten”.

Efraim Inbar, directeur van het Begin-Sadat (BESA) Centrum voor Strategische Studies in Israel, schrijft in The Australian een scherp opiniestuk, waarin hij de Turkse premier Tayyip Erdogan ervan beschuldigt af en toe antisemitische uitspraken te doen. Volgens Inbar bekoelden de relaties tussen Ankara en Israel vooral na de Gaza oorlog van begin 2009, terwijl recent “het feit dat Washington een zwakke president heeft die hartelijke betrekkingen met de Moslimwereld - ten koste van Israel - benadrukt, moedigt Turkije aan om afstand te nemen van de Joodse staat”. En, zo gaat Inbar verder, “de vijandige houding van Turkije jegens Israel wijkt af van die van het Westen jegens Hamas. Turkije groeit ook naar Syrië toe, dat anti-Amerikaans is, en richting het Iraanse kamp. Het kondigde aan dat het geen sancties tegen Iran zou steunen en heeft samen met Brazilië gepoogd Iran te verlossen uit zijn benarde diplomatieke positie wegens zijn nucleaire programma. Turkije heeft ook de banden aangehaald met Rusland, dat de rol van de VS op het wereldtoneel wil beteugelen”. En met de verzuchting “de hoop op verandering is niet gebaseerd op de mogelijkheid van een militaire coup” denkt Inbar terug aan het leger, “dat de seculier-democratische aard van het bewind in de grondwet heeft verankerd, [maar] zijn positie de laatste jaren heeft zien verzwakken“. Inbar spreekt het vermoeden uit dat “Erdogan de relatie met Israel heeft laten verslechteren om publieke steun te verwerven nu hij er in de peilingen zo slecht voorstaat”. Waarna hij afsluit met de woorden dat “alleen de Turken hun toekomst kunnen bepalen” en met goed gevoel voor drama dat de “strategische gevolgen voor een anti-Amerikaans Turkije verstrekkend zullen zijn”.

Dat Turkije wel degelijk vrijheid van meningsuiting kent blijkt uit een kritisch artikel van Semih Idiz in de Turkse krant Hurriyet, dat het in België verschijnende Joods Actueel gretig aanhaalt. Idiz beschuldigt Erdogan van populisme en het uitmelken van de Marmara crisis voor electorale doeleinden. De AKP zou oppositie duchten van de People's Party (CHP) en concurrent-Islamitische partij SAADET. Idiz wijst er wat zuur op dat de internationale successen van de AKP vooral te danken zijn aan voorbereidend werk van de regering Ecevit. In een lezersreactie merkt Mehmet koeltjes op dat elke Turkse regering zich in zijn buitenlands beleid onafhankelijker zal opstellen, ook ten opzichte van grootmacht Amerika. Mehmet wijst tevens op de “kruistocht” van de VS in Pakistan, Afghanistan, elders in het Midden-Oosten en de rest van de wereld.

Het feit dat sommige media zo inhakken op Turkije duidt erop dat men de ontwikkeling met lede ogen aanziet. De Amerikaanse invloed in het Midden-Oosten neemt af, het machtsevenwicht verschuift in het voordeel van Turkije en Israel raakt steeds verder geïsoleerd. Laten wij het dus maar houden bij de analyse van John Feffer zoals verwoord in het artikel “Hoe ver reiken de ambities van Turkije?” (Geopolitiek in perspectief, 18 juni 2010). De geopolitieke veranderingen in het Midden-Oosten zijn niet te stuiten, of Turkije nu een Islamitische regering heeft of een seculiere.

Geen opmerkingen: